2024_02_12: TaalCompleet A1 - Thema 4: 4.8 t/m 4.12

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1-4

Goedemorgen!

Maandag 12 februari 2024

TaalCompleet 4.8 t/m 4.12

Welke emoji ben jij vandaag?

😒🙁😐🙂😃

Herhaling Thema 3: Flitsdictee

Opdracht: Kijk naar de woorden. Schrijf niks. 

het balkon

het dak

de deur

de flat

de garage

de schuur

de tuin

de badkamer

beneden

boven

de gang

de zolder

de douche

de meubels

Welke woorden heb je gezien?

Praatplaat

Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de antwoorden in je schrift.

1. Wat koopt Daan? Daan koopt ... 
2. Hoeveel eieren koopt Karlijn?
3. Wat krijgt Nina bij de kassa?
4. Wie valt op de grond?
5. Waar is Emine?
6. Wat eet Ali?
7. Hoeveel tomaten pakt Tim?
8. Wie praat met Jing?

Antwoorden

1. Wat koopt Daan? Daan koopt vlees.
2. Hoeveel eieren koopt Karlijn? Karlijn koopt zes eieren.
3. Wat krijgt Nina bij de kassa? Nina krijgt de bon.
4. Wie valt op de grond? Felix valt op de grond.
5. Waar is Emine? Emine is bij de bakker.
6. Wat eet Ali? Ali eet pizza.
7. Hoeveel tomaten pakt Tim? Tim pakt één tomaat.
8. Wie praat met Jing? Sanne praat met Jing.

4.8: Vragen maken (1)

Werkwoord + wie of wat + de rest?

werkwoord: wil

wie of wat: je

de rest: een kopje koffie

• Wil je een kopje koffie?
• Gaat Julia naar de markt?
• Is de soep klaar?
• Eet Paul 's middags brood?
• Vinden jullie het eten lekker?

4.8: Vragen maken (1)

Vraagwoord + werkwoord + wie of wat (+ de rest) 

vraagwoord: wie

werkwoord: bent

wie of wat: u

• Wie bent u?
• Wat drink jij?
• Waar koop je groente?
• Wanneer doe je boodschappen?
• Hoeveel eet jij vandaag?

4.8: Vragen maken (1)

Opdracht: Praat samen. Maak vragen en geef antwoord. 

Cursist A: maak een vraag met het vraagwoord dat onder het plaatje staat.

Cursist B: geef antwoord. Daarna stel jij een vraag aan cursist A.

4.9: Appeltaart maken

Opdracht: Luister naar de tekst. Hoor je het woord? Zet dan een kruisje: x

4.9: Appeltaart maken

Opdracht: We doen een dictee met de groep. Luister naar de docent. Schrijf de zin. 

• Cursist A schrijft de eerste zin. 
• Cursist B verbetert de eerste zin. Hij schrijft de tweede zin. 
• Cursist C verbetert de eerste en de tweede zin. Hij schrijft de derde zin.
• Cursist D ...
• De laatste cursist checkt en verbetert alle zinnen. 

4.9: Appeltaart maken

1. De lamp is uit.
   
2. Lotte maakt een taart.
   
3. Ik wil minder suiker.
4. Het is koud buiten.
5. De computer is aan.
   
6. Het eten staat in de oven.
7. De kinderen zijn niet dom.
   
8. Eet jij een ei bij het ontbijt?
   
9. Je hebt honderd gram kaas nodig.
   
10. Wil je meer rijst of heb je genoeg?

Pauze: 10.15 - 10.30 uur

TaalCompleet A1 tot 11.45 uur

Opdracht: Maak 4.8, 4.9 en 4.10

Klaar? Maak 4.11 en 4.12

Je moet kiezen!

Opdracht: Denk aan jouw perfecte huis. Wat kies jij? Loop naar < links of naar rechts >.

• wonen in een dorp of wonen in een stad?
• een tuin of een balkon?
• een douche of een bad?
• een klein huis in het centrum of een groot huis, maar niet het centrum?
• veel ramen of weinig ramen?
• een mooie keuken of een mooie badkamer?
• met de lift of met de trap?
• wandelen in het park of winkelen?

Pauze: 12.00 - 12.30 uur

4.10: De euro

De eieren kosten € 2,50

1. De eieren kosten twee vijftig
2. De eieren kosten twee euro vijftig
3. De eieren kosten twee euro en vijftig cent

4.10: De euro

Opdracht: Oefen samen. Kies één manier.

• De boter kost € 2,30
• De kaas kost € 6,24
• Het boek kost € 25,95
• De trui kost € 39,99
• De chips kost € 1,65
• De plant kost € 9,50
• Het vlees kost € 5,85
• De tomaten kosten € 1,25 per 500 gram

Voorbeeld

De melk kost € 1,50

De eieren kosten één vijftig

De eieren kosten één euro vijftig

De eieren kosten één euro en vijftig cent

4.9: Appeltaart maken

Opdracht: We doen een dictee met de groep. Luister naar de docent. Schrijf de zin. 

• Cursist A schrijft de eerste zin. 
• Cursist B verbetert de eerste zin. Hij schrijft de tweede zin. 
• Cursist C verbetert de eerste en de tweede zin. Hij schrijft de derde zin.
• Cursist D ...
• De laatste cursist checkt en verbetert alle zinnen. 

4.9: Appeltaart maken

1. De lamp is uit.
   
2. Lotte maakt een taart.
   
3. Ik wil minder suiker.
4. Het is koud buiten.
5. De computer is aan.
   
6. Het eten staat in de oven.
7. De kinderen zijn niet dom.
   
8. Eet jij een ei bij het ontbijt?
   
9. Je hebt honderd gram kaas nodig.
   
10. Wil je meer rijst of heb je genoeg?

4.10: De euro

Opdracht: Werk samen. Doe oefening 76. Vraag en antwoord. ** op blz. 139. 

1, 2, 3, 4 en 5

Cursist A: lees de vraag

Cursist B: lees het antwoord

6, 7, 8, 9 en 10

Cursist B: lees de vraag

Cursist A: lees het antwoord

Klaar? Werk dan in je boek.

4.10: De euro

Opdracht: Werk samen. Doe oefening 77. Luister, kijk en geef antwoord. * op blz. 303.

Cursist A stelt een vraag.

Cursist B geeft antwoord. 

Bijvoorbeeld:

Cursist A: Hoe duur zijn de ... ?

Cursist B: De ... zijn ... euro ... / De ... zijn ... cent

Klaar? Werk dan even in je boek

4.11: Vragen maken (2)

Opdracht: Knip de plaatjes. Leg de plaatjes op de kop. 

Cursist A: Pak een plaatje. Maak een vraag.

Cursist B: Geef antwoord op de vraag.

Cursist B: Pak een plaatje Maak een vraag.

Cursist A: Geef antwoord op de vraag.

Klaar? Werk dan in je boek.

4.12: Op de markt

Opdracht: Werk samen. Doe oefening 90. Praat samen. * op blz. 144. 

Klaar? Werk dan in je boek.

Wordwall

Pauze: 14.00 - 14.15 uur

TaalCompleet A1 tot 15.05 uur

Groep 1:

Mohammad,

Osamah, Winta en

Sakina 

Groep 2:

Ahmad, Anageel, 

Bassel en Tim

14.20 - 14.40 uur

Groep 1: Spreken met Anouk

Groep 2: TaalCompleet A1

Opdracht: Maak 4.11 en 4.12

Klaar? Maak 4.1 t/m 4.12

14.45 - 15.05 uur

Groep 2: Spreken met Anouk

Groep 1: TaalCompleet A1

Opdracht: Maak 4.11 en 4.12

Klaar? Maak 4.1 t/m 4.12

Wedstrijd!

Opdracht: Kijk op het kaartje. Lees het woord. Teken het woord op het bord. 

Team 1: 

Mohammad

Tim

Ahmad

Winta

Team 2: 

Sakina

Osamah

Bassel

Annageel

Welke emoji ben jij nu?

😒🙁😐🙂😃