DID LE11 Les 4 Bewegingsvormen methodiek

Voorbeeld doelstelling.

Aan het einde van de les kunnen de deelnemers vanuit beweging de bal gericht koppen op hun doelwit?

Wat ontbreekt bij deze doelstelling?
A
de bewegingsvorm en de omstandigheid
B
de bewegingsvorm en de kwalitatieve minimale prestatie
C
de kwantitatieve minimale prestatie en de omstandigheid
D
de kwantitatieve minimale prestatie en de kwalitatieve minimale prestatie
1 / 28
volgende
Slide 1: Quizvraag
DidactiekMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorbeeld doelstelling.

Aan het einde van de les kunnen de deelnemers vanuit beweging de bal gericht koppen op hun doelwit?

Wat ontbreekt bij deze doelstelling?
A
de bewegingsvorm en de omstandigheid
B
de bewegingsvorm en de kwalitatieve minimale prestatie
C
de kwantitatieve minimale prestatie en de omstandigheid
D
de kwantitatieve minimale prestatie en de kwalitatieve minimale prestatie

Slide 1 - Quizvraag

Doelstelling les: BWOM geformuleerd

Doelstelling lessenreeks: algemeen geformuleerd
De tackle bij rugby
Een motorische doelstelling
kunnen toepassen
in een oefenvorm op een traag dribbelende tegenstander 
...vanuit een voldoende lage heuppositie, armen op heuphoogte of lager, hoofd boven de achterste arm en de tegenstander liften.
50% vd deelnemers
Sl als lesgever, pag 64-67
Waarom doelstellingen?
- gedragsverandering controleren
- professionelke aanpak
- verantwoording

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld doelstelling.
Aan het einde van de les kan 75% van de deelnemers de wreeftrap bij voetbal
als voorzet uitvoeren waarbij het standbeen steeds vlak naast de bal wordt geplaatst en de bal met de bovenkant van de voet wordt geraakt. De voet moet daarbij naar opzij wijzen.

De kwalitatieve minimale eis is dan...
A
75% van de deelnemers
B
als voorzet uitvoeren
C
standbeen naast de bal plaatsen
D
de bal met de bovenkant van de voet raken

Slide 4 - Quizvraag

Voorbeeld doelstelling.
Aan het einde van de les kan 75% van de deelnemers de wreeftrap bij voetbal
als voorzet uitvoeren waarbij het standbeen steeds naast de bal wordt geplaatst.

"Als voorzet" is...
A
de omstandigheid
B
de bewegingsvorm
C
de situatie
D
de voorwaarde

Slide 5 - Quizvraag

Sl als lesgever
6. Bewegingsvormen
LE11 Les 4
6.1 Bewegingsvormen in het didactisch model
6.2 Het kiezen van bewegingsvormen
6.3 Methodiek
6.4 Bewegingsvormen op het LVF

Slide 6 - Tekstslide

Bij aanvang van kern 1 (leren) mogen de deelnemers zelf tweetallen maken. Vanwege een oneven aantal deelnemers maakt de docent één drietal.

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer over een afstand van 3 meter.
Het drietal is aangepast, het zijn de betere spelers van de groep: ze staan nu in een driehoek opgesteld.

Welke bewegingsvorm is voor het drietal gekozen?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

- Jij wilt graag dat ze door jouw lessen iets gaan leren... (wat ze daarvoor nog niet konden)
- Welke weg moet je bewandelen om dit te bereiken...
- In welke volgorde moet je bewegingsvormen aanbieden...

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht: met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer over een afstand van 3 meter.
Na een tijdje verandert de docent de opdracht: de bal moet nu in één keer worden gespeeld naar de ander.

Tot welke methodiek behoort bovenstaande methodische volgorde?
A
Alleen vakspecifieke methodiek
B
Alleen algemene methodiek
C
Beide aspecten van methodiek
D
Geen van beide

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

leervoorstel = opdracht

Slide 14 - Tekstslide

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Wordt er voldaan aan het principe van makkelijk naar moeilijk..?
A
Ja
B
Nee
C

Slide 15 - Quizvraag

2
1

Slide 16 - Tekstslide

3

Slide 17 - Tekstslide

4

Slide 18 - Tekstslide

De docent introduceert een nieuwe opdracht. De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen vanuit een onderhandse aangooi met de onderhandse techniek bij volleybal met een ruime boog naar de ander terugspelen. Steeds vanuit een onderhandse aangooi, over een afstand van 3 meter.

Na een tijdje wijst de docent twee tweetallen aan die een aangepast opdracht krijgen: probeer een goede teruggespeelde bal niet te vangen maar met de bovenhandse techniek metéén weer terug te spelen.

Wordt er voor alle deelnemers voldaan aan het principe van makkelijk naar moeilijk..?
A
Ja
B
Nee, alleen voor die twee tweetallen
C
Nee, voor geen van de tweetallen
D
Ja, maar alleen voor de tweetallen die hetzelfde blijven doen

Slide 19 - Quizvraag

De docent introduceert een nieuwe opdracht. De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen vanuit een onderhandse aangooi met de onderhandse techniek bij volleybal met een ruime boog naar de ander terugspelen. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Na een tijdje wijst de docent twee tweetallen aan die een aangepast opdracht krijgen: probeer een goede teruggespeelde bal niet te vangen maar met de bovenhandse techniek metéén weer terug te spelen.

Welke vorm is beschreven voor de twee tweetallen met de aangepaste opdracht..?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm
D
Geen van genoemde vormen

Slide 20 - Quizvraag

De docent introduceert een volgende opdracht.

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen met de bovenhandse techniek bij volleybal in 1x raken / spelen met een ruime boog terug naar de ander. Indien de bal te laag komt mag je met de onderhandse techniek de rally / serie opgang houden. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Stelling 1: er wordt voldaan aan het principe van makkelijk naar moeilijk
Stelling 2: er wordt voldaan aan het principe van enkelvoudig naar samengesteld
A
Alleen stelling 1 is waar
B
Alleen stelling 2 is waar
C
Beide zijn waar
D
Beide zijn niet waar

Slide 21 - Quizvraag

De docent introduceert een volgende opdracht.

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen met de bovenhandse techniek bij volleybal in 1x raken / spelen met een ruime boog terug naar de ander. Indien de bal te laag komt mag je met de onderhandse techniek de rally / serie opgang houden. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Welke vorm is bovenstaand beschreven?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm
D
Geen van genoemde vormen

Slide 22 - Quizvraag

Voetbal, kaatsen, stroomvorm
Organisatie: vijf spelers verdeelt over vier plekken. Bij aanvang (blauw staan er 2).
Doordraaien door achter de bal aan naar de volgende plek te gaan!

Opdracht: speler blauw speelt de bal op speler geel. Geel kaatst direct op rood.
Speler rood kaatst direct door naar groen.
Speler groen controleert de bal en dribbelt met de bal buitenom
en sluit aan bij speler blauw. Welke vorm is beschreven?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm
D
Geen van genoemde vormen

Slide 23 - Quizvraag

Voetbal, kaatsen, stroomvorm
Organisatie: vijf spelers verdeelt over vier plekken. Bij aanvang (blauw staan er 2).
Doordraaien door achter de bal aan naar de volgende plek te gaan!

Opdracht: zelfde! Alleen Anita en Sjonnie moeten op de kaatsplek geel met
rechts kaatsen en op kaatsplek rood met links! de rest mag het zelf bepalen.

Welke vorm is het voor Anita en Sjonnie? En voor de rest?
A
Anita en Sjonnie: basisvorm Rest: Uitbreidingsvorm
B
Anita en Sjonnie: uitbreidingsvorm Rest: basisvorm
C
Anita en Sjonnie: uitbreidingsvorm Rest: herhalingsvorm
D
Anita en Sjonnie: uitbreidingsvorm Rest: herhalingsvorm

Slide 24 - Quizvraag

Voetbal, kaatsen, stroomvorm
Organisatie: vijf spelers verdeelt over vier plekken. Bij aanvang (blauw staan er 2).
Doordraaien door achter de bal aan naar de volgende plek te gaan!

Opdracht: Nu doet bijna iedereen als Anita en Sjonnie: op de kaatsplek geel met
rechts kaatsen en op kaatsplek rood met links!
Daphne en Ian mogen het zelf bepalen.

Welke vorm is het voor Daphne en Ian? En voor de rest?
A
Daphne en Ian: basisvorm Rest: Uitbreidingsvorm
B
Daphne en Ian: uitbreidingsvorm Rest: basisvorm
C
Daphne en Ian: uitbreidingsvorm Rest: herhalingsvorm
D
Daphne en Ian: herhalingsvorm Rest: basisvorm

Slide 25 - Quizvraag

Algemene methodiek

Voldoet de oefening (voetbal; kaatsen; stroomvorm) aan de voorwaarden
voor algemene methodiek?

1. Sluit het aan bij bekende (eerder uitgevoerde) oefenvormen
2. Gaan de opdrachten van makkelijk naar moeilijk?
3. Van enkelvoudig naar samengesteld?
4. De oefening verandert op organisatie of opdrachtniveau..?

A
Ja, aan alle voorwaarden wordt voldaan
B
Nee, er wordt alleen gekaatst. Is dus enkelvoudig!
C
Nee, de oefening verandert niet. Het gaat alleen maar over kaatsen.
D
Nee want het is te moeilijk voor Nas en Noa...

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk

- Sl als lesgever
7. Didactische werkvormen 
pagina 188-201


 

Slide 28 - Tekstslide