AGAA C8 Oefentoets

Pantoprazol is een
A
Antacidum
B
H2-antagonist
C
Maagwandprotectivum
D
Protonpompremmer
1 / 59
volgende
Slide 1: Quizvraag
Geneesmiddelkennis ApothekersassistentenMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 59 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Pantoprazol is een
A
Antacidum
B
H2-antagonist
C
Maagwandprotectivum
D
Protonpompremmer

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aluminiumverbindingen hebben een
A
obstiperende werking
B
laxerende werking

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk antwoord is NIET waar? Antacida hebben een interactie met:
A
bisfosfonaten (zoals alendroninezuur)
B
itraconazol
C
ferrofumaraat
D
metoprolol

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sucralfaat beïnvloedt de pH van de maag
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over H2-antagonisten en protonpompremmers?
"Door ... van de afgifte van H+ gaat de pH in de maag ..."
A
stimulering, omhoog
B
stimulering, omlaag
C
remming, omhoog
D
remming, omlaag

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk antwoord is NIET juist: Een langetermijn bijwerking van protonpompremmers is...
A
osteoporose
B
vaker pneumonie
C
vaker hart- en vaatziekten
D
vitamine B12-deficiëntie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende protonpompremmers heeft een interactie met clopidogrel?
A
pantoprazol
B
(es)omeprazol
C
rabeprazol
D
lansoprazol

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gastroparese betekent: vertraagde maaglediging
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De juiste definitie van reflux-oesofagitis is:
A
Ontsteking van de slokdarm door terugvloeien van de maaginhoud hierin
B
Braken door spasme in de slokdarm
C
Problemen met de peristaltiek van het maagdarmkanaal
D
Spierspanning in de darmen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het stoppen met een protonpompremmer hoeft er niet afgebouwd te worden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanaf welke leeftijd mag loperamide in de handverkoop worden verstrekt?
A
5 jaar
B
6 jaar
C
7 jaar
D
8 jaar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk middel is eerste keuze bij de behandeling van obstipatie bij zwangeren?
A
Macrogol
B
Lactulose
C
Magnesiumhydroxide

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als diarree bij jonge kinderen langer dan 3 dagen aanhoudt, wordt het gebruik van producten met lactose ontraden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN niet-medicamenteus advies bij obstipatie
A
Vermijd citrusvruchten
B
Beweeg ten minste een half uur per dag
C
Drink voldoende (1,5-2 liter per dag)
D
Ontlasting niet ophouden, maar bij aandrank direct naar het toilet

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van deze middelen is een osmotisch werkend laxans (meerdere antwoorden juist)?
A
Bisacodyl
B
Macrogol
C
Lactulose
D
Plantago ovata

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende geneesmiddelen is een volume vergrotend laxans?

A
Macrogol
B
Bisacodyl
C
Plantago ovata
D
Methylnaltrexon

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende geneesmiddelen is een contactlaxans?
A
Macrogol
B
Bisacodyl
C
Plantago ovata
D
Methylnaltrexon

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diarree kan wijzen op een overdosering van colchicine
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mw. Engelkes (75 jaar) heeft al een dag of 4 diarree, zo'n 5-7 keer per dag. Ze komt aan de balie voor loperamide. Wat doe je?
A
Loperamide afleveren
B
Doorverwijzen naar de huisarts
C
Loperamide afleveren en doorverwijzen naar de huisarts
D
Medicatie controleren en doorverwijzen naar huisarts

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem drie niet-medicamenteuze adviezen bij diarree.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt een patiënt met diarree zelfzorgadviezen gegeven. Na hoeveel tijd zou de patiënt de huisarts moeten raadplegen (als de adviezen niet helpen)?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de geneesmiddelnamen naar de juiste groep
Bisacodyl
Sennosiden A+B (X-praep)
Methylnaltrexon
(Relistor)
Lactulose
Osmotische laxantia
Volumevergrotende middelen
Contactlaxantia
Opioïdantagonisten
5HT4-agonisten
Magnesiumoxide
Plantago ovata (Psyllium)
Macrogol
Prucalopride (Resolor)

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Metoclopramide mag niet gegeven worden bij patiënten met ...
A
diabetes
B
de ziekte van Parkinson
C
astma
D
depressie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het fenomeen van misselijkheid voorafgaand aan de chemokuur
A
eradicatie
B
gastroparese
C
coeliakie
D
anticipatoire emesis

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk geneesmiddel wordt gegeven bij anticipatoire emesis?
A
metoclopramide
B
domperidon
C
lorazepam
D
dexamethason

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN niet-medicamenteus advies bij misselijkheid tijdens reizen?

A
Zorg voor voldoende maagvulling voor vertrek
B
Ga zelf rijden of kijk naar buiten in de rijrichting
C
Ga bij een bootreis in de frisse buitenlucht zitten, bij voorkeur vooraan
D
Ga bij een vliegreis ter hoogte van de vleugels zitten

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een van de belangrijkste bijwerkingen van antihistaminica is:

A
Hoofdpijn
B
Hoge bloeddruk
C
Sedatie, slaperigheid

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zowel de ziekte van Crohn als colitis ulcerosa is een auto-immuunziekte
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende symptomen is geen symptoom van colitis ulcerosa (maar wel van de ziekte van Crohn)?
A
Buikpijn
B
Vermoeidheid
C
Fistels of pijpzweertjes
D
Pijn in de gewrichten

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: Bij colitis ulcerosa kunnen alle lagen van de darmwand aangedaan zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het medicijn Pentasa valt onder de volgende geneesmiddelgroep:
A
Mesalazines
B
Corticosteroïden
C
Immunosuppressiva
D
TNF-alfa blokkers

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vaccins mogen niet worden toegediend bij gebruik van immunnosuppressiva?

A
Gele koorts, tuberculose
B
Gele koorts, BMR, tuberculose
C
BMR, tuberculose, COVID19
D
BMR, COVID19, influenza

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van deze middelen wordt bij voorkeur niet toegepast bij zwangeren/lacterende vrouwen?

A
Mesalazine
B
Prednisolon
C
Methotrexaat
D
Infliximab

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: De geneesmiddelen Pentasa en Salofalk mogen uitgewisseld worden bij een patiënt die op een van beide staat ingesteld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk geneesmiddel is na bariatrische chirurgie gecontraindiceerd?
A
acenocoumarol
B
acetylsalicylzuur
C
dabigatran
D
fraxiparine

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk laxans heeft na bariatrische chirurgie de voorkeur?
A
Psyllium vanwege de voedingsvezels
B
Macrogol vanwege de elektrolyten
C
Magnesiumhydroxide vanwege de kauwtabletvorm

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke vitamines is na bariatrische chirurgie vaak een gebrek?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: de prikpil is voor vrouwen na bariatrische chirurgie een goed alternatief voor een oraal anticonceptivum
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens de celdeling kennen we 5 fases. Tijdens de G0-fase:
A
is de cel in rust
B
groeit de cel
C
vindt er DNA verdubbeling plaats
D
vindt de celdeling plaats

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende werkingsmechanismen is GEEN werkingsmechanisme van oncolytica?
A
Vormen van kruisverbindingen tussen DNA-strengen
B
Remmen productie van basen nodig voor DNA-synthese
C
Stimuleren van de vorming van microtubuli tijdens celdeling

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom worden vaak meerdere oncolytica gecombineerd? Geef twee redenen.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benigne betekent
A
goedaardig
B
kwaadaardig

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ander woord voor celdeling is
A
melanoom
B
mitose
C
metastase

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: Kankerpatiënten die langdurig opiaten gebruiken i.v.m. pijn hebben kans op verslaving
A
Waar
B
Niet waar

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 4 behandelstappen worden genomen bij de medicamenteuze behandeling van pijn bij kanker?

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor welke toepassing worden corticosteroïden gebruikt bij kankerbehandeling?
A
Misselijkheid, braken
B
Misselijkheid, braken, toename eetlust
C
Misselijkheid, braken, toename eetlust, verbeteren stemming
D
Misselijkheid, braken, toename eetlust, verbeteren stemming, verbeteren lichaamsconditie

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een andere naam voor palliatieve zorg is terminale zorg.
A
Eens
B
Oneens

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Palliatieve sedatie is een goed alternatief voor euthanasie.
A
Eens
B
Oneens

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk geneesmiddel heeft bij ouderen de voorkeur bij neuropatische pijn?
A
paracetamol
B
amitriptyline
C
nortriptyline

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met welk middel wordt euthanasie bij voorkeur uitgevoerd?
A
Pentobarbital drank
B
Propofol injectie
C
Eerst thiopental, dan rocuronium

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je bij dyspneu in de terminale fase?
A
Morfine starten of ophogen
B
Morfine afbouwen en stoppen i.v.m. ademhalingsdepressie
C
Salbutamol vernevelen

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fentanyl veroorzaakt minder vaak obstipatie dan morfine
A
Eens
B
Oneens

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je bij irritatie op de plakplaats door fentanyl pleisters?
A
Regelmatig van plakplaats wisselen
B
Vooral fluticason neusspray op de plakplaats sprayen
C
Vooraf hydrocortison zalf op de plakplaats smeren

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Xylometazoline bij verstopte neus vermindert de werking van Instanyl
A
Eens
B
Oneens

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 6 taken van de huid?

Slide 55 - Open vraag

- het beschermen van onderliggende weefsels, bijvoorbeeld tegen stoten en tegen schadelijke ultraviolette straling van de zon.
- beschermen tegen ziektekiemen
- voorkomen van oververhitting
- voorkomen van onderkoeling
- voorkomen van uitdroging
- signaleren van pijn, warmte en koude (tastgevoel)

zie Handboek Anatomie, Fysiologie en Pathologie deel A, hoofdstuk 6.3 en 6.8
Voor de behandeling van huidaandoeningen worden vaak cutane corticosteroïden gebruikt. In welke klasse valt Dermovate?
A
Klasse 1
B
Klasse 2
C
Klasse 3
D
Klasse 4

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke klasse valt hydrocortisonacetaat?
A
Klasse 1
B
Klasse 2
C
Klasse 3
D
Klasse 4

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een aandachtspunt bij het gebruik van corticosteroïden op de huid?
A
Na gebruik kort laten intrekken en weer van huid wassen
B
Dun smeren vanwege kans op bijwerkingen
C
Dik smeren als een boterham voor verkoelende effect

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn bekende bijwerkingen van cutane corticosteroïden?

Slide 59 - Open vraag

Het optreden van cutane bijwerkingen hangt af van de volgende factoren.
- De sterkte van het preparaat.
- De basis van het gebruikte preparaat.
- De toedieningsfrequentie.
- De grootte van het behandelde oppervlak.
- De aard van de te behandelen huidlaesies.

De plaats van toepassing: lokale bijwerkingen treden vooral op in dunne huidgebieden, zoals het gezicht (vooral de oogleden), huidplooien (ook vanwege occlusie), onderste deel van de rug, genitaliën en de binnenkant van de bovenbenen. Bij klasse 3 of 4 corticosteroïden kunnen overal op de huid bijwerkingen optreden.

De duur van de behandeling: gebruik tot 3 weken geeft zelden aanleiding tot bijwerkingen, ook niet bij sterk werkzame preparaten. Bijwerkingen treden meestal pas op na een aantal maanden gebruik. Bij langdurig gebruik van klasse 1 of 2 corticosteroïden (bij kinderen tot 2 jaar klasse 1) en bij intermitterend gebruik van klasse 3 corticosteroïden treden zelden lokale bijwerkingen op.

De mate van absorptie: factoren die de absorptie verhogen, zijn onder andere occlusie, de aanwezigheid van penetratiebevorderaars en de aard van de te behandelen huidaandoening. Bij een verstoorde barrièrefunctie van de huid (zoals bij eczeem) is het risico op bijwerkingen hoger dan bij hyperkeratotische aandoeningen (zoals psoriasis en hyperkeratotisch eczeem).
De meest voorkomende cutane bijwerkingen zijn atrofie (dunner worden van de huid, zowel van de dermis als van de epidermis) al , maskering van schimmelinfecties en striae.
Bij langdurige behandeling van chronische huidaandoeningen kan vooral bij (zeer) sterk werkzame stoffen steroïdafhankelijkheid optreden, zich uitend in 'rebound'-verschijnselen of opvlamming van het ziektebeeld na het staken van de therapie. 'Rebound'-verschijnselen kenmerken zich door een intens rode huid, een brandend gevoel en tintelingen. Deze klachten kunnen zich ook uitbreiden naar plaatsen op de huid waar eerder geen klachten waren. Opnieuw aanbrengen van een corticosteroïd verlicht de klachten, waardoor steroïdafhankelijkheid kan ontstaan. Vaak verdwijnen de klachten pas maanden na volledig staken van de behandeling. Om 'rebound'-verschijnselen te voorkomen dient plotseling staken van behandeling met dermatocorticosteroïden te worden vermeden en wordt geadviseerd de therapie geleidelijk af te bouwen.
De belangrijkste systemische bijwerkingen die bij chronisch gebruik van dermatocorticosteroïden bij een dosering hoger dan de aanbevolen hoeveelheden per week kunnen voorkomen zijn de volgende.
- Cushing-achtige verschijnselen bij hoge opname van het corticosteroïd (zoals gewichtstoename, vollemaansgezicht, atrofie van het subcutane bindweefsel, slechte wondgenezing en psychische veranderingen).
- Bijnierschorsinsufficiëntie bij het acuut staken van de behandeling waarbij corticosteroïden overmatig werden gebruikt.
- Osteoporose en groeiremming.