Samenstellingen

Samenstellingen
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 7

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Van meer woorden één woord maken
In deze les ga je leren:

-  wanneer je een tussen -n nodig hebt;
- wanneer je een tussen -s nodig hebt;
- dat je woorden als er + tegen + over altijd aan elkaar schrijft
   (ertegenover).

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Voor een zelfstandig naamwoord kun je meestal de, het of een zetten:

de site
de telefoon
het geluk
een vriend

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Meestal staat het ervoor:

de coole site
de nieuwe site
de ouderwetse site

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoord
Een werkwoord geeft een actie/handeling/gebeurtenis aan.
Voor een werkwoord kun je ‘wij’ zetten:
wij lopen
wij gamen
wij fantaseren

Slide 8 - Tekstslide

Samenstellingen
Twee zelfstandige naamwoorden die samen een nieuw woord vormen, schrijf je aan elkaar vast = een samenstelling, bijv.:


game + designer = gamedesigner
computer + programmeur = computerprogrammeur
merk + tassen + winkel = merktassenwinkel


Slide 9 - Tekstslide

Uitspraak
Bij sommige woorden ontstaan er uitspraakproblemen als je ze gewoon aan elkaar plakt (klinkerbotsing!). Dan gebruik je een koppelteken.

diploma + uitreiking = diploma-uitreiking
auto + ongeluk = auto-ongeluk



Slide 10 - Tekstslide

Uitspraak
Als er geen uitspraakproblemen ontstaan, gebruik je geen koppelteken.
camera + opstelling = cameraopstelling
kiwi + oogst = kiwioogst

Slide 11 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
geheim+taal
A
geheim-taal
B
geheimtaal

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
video+opname
A
video-opname
B
videoopname

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
live+uitzending
A
live-uitzending
B
liveuitzending

Slide 14 - Quizvraag

Samenstelling of niet?
Veel woorden lijken misschien samenstellingen, maar bestaan niet uit twee zelfstandige naamwoorden.
  

goedemorgen: goede is een bijvoeglijk naamwoord;
liegebeest: liegen is een werkwoord;
beregoed: goed is een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 15 - Tekstslide

2 zelfstandige naamwoorden of niet?
telefoonhoesje
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

2 zelfstandige naamwoorden of niet?
blindedarm
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

2 zelfstandige naamwoorden of niet?
spijkerbroek
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

2 zelfstandige naamwoorden of niet?
knarsetanden
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Geen tussen -n!
Woorden die geen echte samenstelling zijn, krijgen nooit een tussen-n.


niet plattenland, maar platteland (want platte is een bijvoeglijk naamwoord)
niet knarsentanden, maar knarsetanden (want knarsen is een werkwoord)
niet jongendame, maar jongedame (want jong is een bijvoeglijk naamwoord)

Slide 20 - Tekstslide

Tussen -n
Gewone samenstellingen met twee zelfstandige naamwoorden krijgen in het Nederlands een tussen-n.


konijn + hokken = konijnenhokken
boek + kast = boekenkast

Slide 21 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
pan+koek
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
hond+voer
A
hondevoer
B
hondenvoer

Slide 23 - Quizvraag

Echte samenstellingen zonder een tussen-n

Bijna alle echte samenstellingen in het Nederlands krijgen een tussen-n. 

Maar er zijn vier uitzonderingen!


Slide 24 - Tekstslide

Geen tussen-n ...
... als het eerste woord (ook) een meervoud op -s heeft:

ziektebed (ziektes/ziekten)
groentesoep (groentes/groenten)
gedachtekronkel (gedachtes/gedachten)

Slide 25 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
secondenwijzer
B
secondewijzer

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
gemeentehuis
B
gemeentenhuis

Slide 27 - Quizvraag

Geen tussen-n ...
... als het eerste woord geen meervoud heeft:


rijstepap
chocolademelk
tarwebrood

Slide 28 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
roggenbrood
B
roggebrood

Slide 29 - Quizvraag

Geen tussen-n ...
... als het eerste woord verwijst naar een uniek exemplaar, iets waar er maar 1 van is (de zon, de maan):

maneschijn
zonnebril


Slide 30 - Tekstslide

Tussen -s 
Bij sommige samenstellingen in het Nederlands hoor je een -s in het midden. meisje + kleding = meisjeskleding
Soms moet je wel een s schrijven, maar kun je hem niet horen. Bijvoorbeeld: meisje + stem = meisjesstem
Omdat je bij andere samenstellingen met ‘meisje’ de s wel hoort, moet je hem ook schrijven als je hem niet hoort.



Slide 31 - Tekstslide

Tussen -s
Andere voorbeelden:

lieveling + zanger = lievelingszanger,
want lievelingsdier is met s.
oorlog + schip = oorlogsschip,
want je hoort de s in oorlogswinter.

Slide 32 - Tekstslide

Welke spelling is goed?
A
verkeerslicht
B
verkeerlicht

Slide 33 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
verkeerssituatie
B
verkeersituatie

Slide 34 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
stationshal
B
stationhal

Slide 35 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
stationsstraat
B
stationstraat

Slide 36 - Quizvraag

Van andere woordsoorten één woord maken.

Je kunt ook van andere woordsoorten één woord maken.
De regel is simpel: hetzelfde, dezelfde, eenzelfde schrijf je altijd aan elkaar. Staan er achter er, hier, waar of daar één of meer voorzetsels? Dan schrijf je die er allemaal aan vast.
Dus: daarop, eroverheen, erachter, daardoor


Slide 37 - Tekstslide

Welke woord is goed gespeld?
A
daaromheen
B
daarom heen

Slide 38 - Quizvraag

Welke woord is goed gespeld?
A
ertegenover
B
er tegenover

Slide 39 - Quizvraag

Welke woord is goed gespeld?
A
hier door
B
hierdoor

Slide 40 - Quizvraag

Welke woord is goed gespeld?
A
de zelfde
B
dezelfde

Slide 41 - Quizvraag

Welke woord is goed gespeld?
A
hier doorheen
B
hierdoorheen

Slide 42 - Quizvraag

Welke woord is goed gespeld?
A
waar in
B
waarin

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Tekstslide




Vragen?

Slide 45 - Tekstslide