Woordenschat

Doel van de les
Je  leert hoe je nieuwe woorden leert.
Je leert nieuwe woorden gebruiken.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
Je  leert hoe je nieuwe woorden leert.
Je leert nieuwe woorden gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Woorden leren
In jouw hoofd zijn al veel dingen. Bijvoorbeeld woorden in jouw taal en dingen die in jouw leven gebeurd zijn.
Als jij een nieuw woord leert, dan moet je dat woord vastmaken aan de dingen die al in jouw hoofd zijn.
Zo kun je het woord beter en sneller onthouden en weet je beter hoe je het kunt gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Woorden leren
1. Mindmap/woordspin maken
2. Zinnen maken
3. Verhaaltje maken
4. Uitbeelden of het woord aan een herinnering vastmaken

5. Hoe lang moet je leren?

Slide 3 - Tekstslide

Mindmap/woordspin
Je denkt aan één woord en schrijft zoveel mogelijk woorden op die daarbij horen. 
Je maakt dan een kaart of spinnenweb van woorden die bij elkaar horen.

Slide 4 - Tekstslide

Sport

Slide 5 - Woordweb

Zinnen maken
Gebruik het woord in een zin. Hierdoor krijgt het woord een grotere betekenis en kun je het in een situatie in je hoofd plaatsen.



De kat zit in de boom.
De kat

Slide 6 - Tekstslide

Het klassement
Het uithoudingsvermogen
De toeschouwers
De blessure
Er kijken 10.000 mensen naar de wedstrijd.
Marie staat op de 1e plaats, Sofie staat op de 5e plaats.
Johan valt tijdens voetbal, zijn been doet erg pijn, hij moet stoppen.
Rick moet 5 kilometer rennen, houdt hij dat wel vol?

Slide 7 - Sleepvraag

Maak een zin bij: de finale
Betekenis
De laatste en beslissende wedstrijd.

Slide 8 - Open vraag

Maak een zin bij: de teleurstelling
Betekenis
Het gevoel dat je hebt als iets niet gaat zoals je had verwacht of gehoopt.

Slide 9 - Open vraag

Verhaal maken
Zinnen maken is goed om woorden te leren. Als je meer woorden hebt die bij elkaar passen, dan kun je een verhaal maken.

De kat - de boom - de brandweer - redden

De kat zit in de boom. Hij kan niet uit de boom. De brandweer komt om hem te redden.

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf een kort verhaal met deze woorden:
de overtreding - diskwalificeren - de supporters

Slide 11 - Open vraag

Woordjes en een herinnering
Misschien heb je het ooit gezien. Een kat in een boom. Kwam de brandweer toen? Was er iemand die vroeg of je wilde helpen? Of kon de kat zelf weer uit de boom klimmen? 

Als je denkt aan een herinnering, dan kun je soms een nieuw woord daaraan vast maken. Ook kun je het woord uitbeelden.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Als jij in deze achtbaan zat, welke woorden zou je herinneren?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Video

Wat betekent op alle slakken zout leggen?
A
Koken met te veel, zodat het eten naar slakken smaakt.
B
Overal een opmerking over maken of bij stilstaan.
C
Vroeg opstaan om slakken te zoeken.
D
Heel langzaam lopen.

Slide 16 - Quizvraag

Merel loopt hard van stapel.
A
Merel is sportief.
B
Merel is ongemotiveerd.
C
Merel is impulsief.
D
Merel is technisch.

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf hier een spreekwoord of uitdrukking uit je moedertaal (vertaald).

Slide 18 - Open vraag

Hoe lang leren?
Als je woordjes leert, doe dat dan niet te lang en niet met te veel woorden tegelijk.
6 keer 5 minuten is beter dan 1 keer 30 minuten.

Herhaal woordjes regelmatig. Om een woord goed te onthouden moet je het 7 keer op een verschillende manieren hebben gezien/geleerd, over een lange tijd (bijv. maand).

Slide 19 - Tekstslide

Wat heb jij vandaag geleerd?

Slide 20 - Open vraag