ROC Mondriaan

argumentatieleer les 1

lesdoel

Je leert op welke manieren je invloed kan uitoefenen, wat een betoog is en uit welke elementen een betoog bestaat.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

lesdoel

Je leert op welke manieren je invloed kan uitoefenen, wat een betoog is en uit welke elementen een betoog bestaat.

Slide 1 - Tekstslide

In een betoog wil je de lezer of luisteraar
A
duidelijk maken wat je vindt.
B
overtuigen van jouw mening
C
overhalen iets te doen.
D
Tot nadenken aanzetten.

Slide 2 - Quizvraag

argumentatieleer
argumenteren: met taal iemand overtuigen.

Je standpunt is dat waar je mensen van wilt overtuigen in je betoog.


Slide 3 - Tekstslide

Bejaarden mogen geen boodschappen bij AH meer doen tussen 17.00 en 20.00 uur.
Dit is een standpunt
Dit is een stelling
Dit is een argument

Slide 4 - Poll

argumentatie
Argumenten: 
Uitspraken die je standpunt/stelling ondersteunen.
Alle argumenten bij elkaar noem je argumentatie.

standpunt + argumentatie = redenering

Slide 5 - Tekstslide

Geef een argument bij de stelling: bejaarden mogen niet meer tussen 17.00 en 20.00 boodschappen bij AH doen.

Slide 6 - Open vraag

Geef aan of het dikgedrukte deel van de zin een standpunt of een argument is:

Die docent Nederlands is vet slecht. Mijn hele klas ging naar huis met een ONVOLDOENDE.
A
standpunt
B
argument

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Argumenten kun je verdelen in feitelijke en waarderende uitspraken.

Feitelijk: controleerbaar
Waarderend: niet controleerbaar

Slide 9 - Tekstslide

voorbeeld:
In Den Haag zijn de laatste jaren veel  nieuwe restaurants opgericht.       feitelijk
In Den Haag kun je heel goed en lekker eten.     waarderend


Slide 10 - Tekstslide

Ouders mogen 's zondags niet meer tussen 10.00 en 12.00 's met kleine kinderen boodschappen doen bij de Jumbo. Die kinderen kunnen zich niet gedragen: janken en gillen en zeuren. Wat is het argument?
feitelijke argument
waarderend argument

Slide 11 - Poll

Je moet minder kleding kopen. De kledingindustrie buit arbeiders in derdewereldlanden uit.
A
waarderend
B
feitelijk

Slide 12 - Quizvraag

Er zijn 6500 arbeiders gestorven tijdens het bouwen van de stadions in Qatar. Ik kijk dus niet het WK.

A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 13 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
In een luxe restaurant hoor je altijd met een goed dessert af te sluiten.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 14 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
Een tussenjaar nemen is een interessante optie als je niet weet wat je na de havo wilt doen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 15 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
In het hoger onderwijs moet je altijd een taaltoets Nederlands doen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 16 - Quizvraag

tegenargument
Tegenargument: het argument waarmee je argumentatie van de ander wilt aanvallen. Het is een uitspraak waarmee je laat zien waarom een standpunt onjuist of minder aanvaardbaar is.

Slide 17 - Tekstslide

voorbeeld
Ook studenten aan het hbo of wo moeten studiefinanciering krijgen en deze niet hoeven terugbetalen als ze slagen.
Tegenargument: hbo- en wo-stufie krijgen want dat kost de overheid klauwen met geld. 

Slide 18 - Tekstslide

jezelf tegenspreken
stp: Ik vind dat de supermarkten 24/7 open mogen.
argument: Lekker handig. 
subargument: dan kan ik op elk moment naar Appie.
tegenargument: ik verwacht niet dat veel mensen in de nacht naar Appie gaan
HUH?????????

Slide 19 - Tekstslide

jezelf niet tegenspreken
stp: Ik vind dat de supermarkt 24/7 open mogen.
argument: Lekker handig. 
subargument: dan kan ik op elk moment naar Appie.
tegenargument: ik verwacht niet dat veel mensen in de nacht naar Appie gaan
weerlegging: in de grote steden bloeien de avondwinkels dus er is heus markt voor.

Slide 20 - Tekstslide

even oefenen

Slide 21 - Tekstslide

betoog Arjen Lubach
  • Welk standpunt noemt Arjen Lubach?
  • Welke argumenten gebruikt hij?
  • Wat is jouw standpunt?
  • Wat is er sterk aan dit betoog?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Link

artikel Volkskrant
  • Lees het artikel en markeer de zinnen waarin een mening wordt geformuleerd.
  • Noteer ten minste twee zinnen waarvan je de betekenis niet begrijpt.
  • Schrijf een korte reactie waarin je uitlegt wat het idee van dit artikel is.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link