ROC Mondriaan

Werkwoordspelling ljr 2 en 3 mbo

Nederlands
 | 2022-2023 | 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Nederlands
 | 2022-2023 | 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesprogramma

  • Lesdoelen
  • Werkwoordspelling pv tt en vt

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
 
  • kun je de persoonsvorm tegenwoordige tijd op een juiste manier spellen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Manier 1:  Maak de zin vragend. 
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?






Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Zij loopt daar al lang stage.
A
loopt
B
stage

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag verzorg ik mevrouw Jansen.
A
vandaag
B
verzorg
C
ik
D
mevrouw

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik- vorm: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord | ik-vorm
dansen         -      dans
leiden            -        leid
lopen             -       loop
leven             -        leef

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg volgens schema
ik dans
jij danst
hij danst
wij dansen


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu jij
- werken
- houden
- blijven

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij .... (houden) van zijn kippen.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hij zegt dat hij van haar ....... .
A
houd
B
houdt
C
houden

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

je en jij 
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft,
hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​



1. werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer

2. werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

..... (scoren) je wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je ..... (bieden) haar geen kans.
A
bied
B
biedt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

...... jij ook wel eens moe van het eeuwige gezeur van die docenten?
A
Word
B
Wordt
C
Worden

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ond niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 

> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt je zus van geitenmelk?

Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

....(houden) jij meer van varkens of koeien?
A
Houd
B
Houdt

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(...onthouden) jouw baas alles wat je verkeerd doet?
A
Onthoud
B
Onthoudt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afspraken volgende week
  • Checklist uitnodiging > Teams
  • Verbeter je uitnodiging
  • Bestudeer de nieuwe schrijfopdracht in de studiewijzer > Teams

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke en sterke werkwoorden (persoonsvorm verleden tijd)
Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd vraag je je 2 dingen af:
  1. Is het werkwoord sterk of zwak?
  2. Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn geen regels voor sterke werkwoorden. Deze leer je of zoek je op in een woordenboek.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden
 Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de/ te in het enkelvoud en den/ ten in het meervoud. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Je kunt het 'T K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.
1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf.
2. Is de laatste letter een T K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten
3. Is de laatste letter geen T K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
Drink
B
Drinkt

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
beschermd
B
beschermt

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maken
Taalblokken - Spelling en grammatica - 02 Spelling - Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
Persoonsvorm verleden tijd
Voltooid deelwoord 

Meer: Persoonsvorm verleden tijd + voltooid deelwoord

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies