ROC Mondriaan

wonen thema 3 (woorden+polls)

wonen thema 3
Herhalen woorden
Luisteren
Vraag en antwoord
Je kamer en huis
DISK

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

wonen thema 3
Herhalen woorden
Luisteren
Vraag en antwoord
Je kamer en huis
DISK

Slide 1 - Tekstslide

JIJ-toets 
Lezen: woensdag  24 mei
Luisteren: donderdag 25 mei

Slide 2 - Tekstslide

Wat oefen je?
  • Je beantwoordt vragen en stelt vragen over je huis.
  • Je vult een schema in en praat over met wie je woont.
  • Je praat over vroeger en nu en je zoekt op internet.
  • Je zoekt informatie en je geeft een presentatie over je droomhuis.
  • Je schrijft een e-mail aan een vriend.

Slide 3 - Tekstslide

Taalriedel

Waar woon je?
In de Boomstraat
Is het een groot huis?
Dat gaat wel
Ik heb drie kamers
En jouw huis?
Mijn huis heeft twee kamers




Slide 4 - Tekstslide

Meubels

Slide 5 - Tekstslide

Schoonmaken
Mijn moeder maakt schoon.
Ik maak de tafel schoon.
Zij maakt de woonkamer schoon.
Hij maakt de school schoon.

Slide 6 - Tekstslide

slordig/ rommelig
Niet netjes!

Slide 7 - Tekstslide

opruimen
Ik ruim mijn kamer zelf op.
mijn moeder ruimt mijn kamer op

Slide 8 - Tekstslide

netjes/ opgeruimd
Mijn kamer is netjes
Mijn kamer is opgeruimd

Slide 9 - Tekstslide

gordijn

Slide 10 - Tekstslide

gordijn

Slide 11 - Tekstslide

Een villa met een zwembad?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 12 - Poll

Een modern huis op een berg?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 13 - Poll

Een huis met een glijbaan?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 14 - Poll

Een vliegend huis?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 15 - Poll

Een kasteel aan zee?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 16 - Poll

Een tiny house in een bos?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 17 - Poll

Een huis in een grot?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 18 - Poll

Huiswerkopdracht voor vrijdag 21 april:

Presenteer jouw DROOMHUIS

Slide 19 - Tekstslide

Vertel bijvoorbeeld:
Waar staat het huis?
In welk land?
In de stad/het bos/aan zee/in de bergen.
Heeft het huis een tuin?
Welke kleur heeft het huis?
Hoeveel kamers heeft het huis?
Hoeveel badkamers en wc’s heeft het huis?
Met wie woon je in het huis? (mensen of dieren)

Slide 20 - Tekstslide