Tegenstellingen

• NT2
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Tegenstellingen

Wat is het tegenovergestelde van groot?

Wat is het tegenovergestelde van mooi?

Wat is het tegenovergestelde van lang?

Wat is het tegenovergestelde van slim?

Wat is het tegenovergestelde van vol?

Wat is het tegenovergestelde van druk?

Wat is het tegenovergestelde van veel?

Wat is het tegenovergestelde van open?

Wat is het meervoud van taxi?

Wat is het meervoud van tafel?

Wat is het meervoud van bord?

Wat is het meervoud van oplader?

Wat is het meervoud van bordwisser?

Wat is het meervoud van lolly?

Wat is het meervoud van papier?

Wat is het meervoud van been?

Wat is het meervoud van broek?

Wat is de verleden tijd van begrijpen?

Wat is de verleden tijd van hebben?

Wat is de verleden tijd van nemen?

Wat is de verleden tijd van blijven?

Wat is de verleden tijd van schrikken?

Zet de woorden in de goede volgorde:
loopt - de - man - park - in - het

Zet de woorden in de goede volgorde
eet - de - snoep - zit- de - jongen - op - stoel - en

Zet de woorden in de goede volgorde:
om - lacht - meisje -het - de - van - grap -de - jongen