In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Introductie
In veel steden werd de afgelopen dagen gedemonstreerd tegen de coronamaatregelen. Sommigen deden dat op een vreedzame manier. Maar op de demonstaties kwamen ook relschoppers af. Die zorgden voor veel onrust. Hoe zag dit er precies uit? Hoe werd erop gereageerd? En is het terecht dat sommige mensen zich zorgen maken over de inzet van politiepaarden bij deze demonstraties?
Onderdelen in deze les
Wat gaan we vandaag doen?
- welkom & check in
- bekijken filmpje burgemeester Ahmed Aboutaleb van R'dam
Luister naar de burgemeester van Rotterdam en schrijf de woorden die je niet kent op.
Slide 2 - Tekstslide
Aboutaleb zegt "je hebt spullen gestolen bij die zaken". Wat betekent 'zaken' in deze zin?
A
zakenmensen
B
winkelstraten
C
winkels
D
ondernemers
Slide 3 - Quizvraag
Wie zijn 'de dienders van gisteravond, bijna 300 in getal' ?
A
Politiemensen
B
Relschoppers
C
Burgemeesters
D
Hooligans
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent hetzelfde als 'de stad naar de filistijnen helpen'
A
'de stad helpen schoon te maken'
B
'de stad naar de vernieling helpen'
C
D
Slide 5 - Quizvraag
Wat bedoelt Aboutaleb met de vraag 'wat zegt je geweten eigenlijk?'
A
Weet je wat relschoppen is?
B
Je hebt het geweten en toch gedaan.
C
Voel je je hier niet schuldig over?
D
Wat wist jij eigenlijk van de rellen?
Slide 6 - Quizvraag
Aboutaleb vindt dat de ouders van de relschoppers zich niet genoeg met hun kinderen bezig gehouden hebben en daarom ook verantwoordelijk zijn.
Waar
Niet waar
Slide 7 - Sleepvraag
Wat bedoelt Aboutaleb met: "de stad toonbaar maken"?
Slide 8 - Woordweb
Wat wil Aboutaleb zeggen met de uitspraak: "Denk eens goed na over jezelf en of je op deze manier Rotterdammer met ons wil zijn"?
A
De relschoppers zijn geen echte Rotterdammers, maar komen ergens anders vandaan.
B
De relschoppers moeten goed nadenken over waar ze willen wonen.
C
De jongeren moeten in gesprek met de burgemeester over de stad Rotterdam.
D
De relschoppers moeten verantwoordelijkheid nemen voor hun daden en hierover nadenken.
Slide 9 - Quizvraag
Slotvraag: denk jij dat de ouders van de relschoppers zich schamen of dat ze zich schuldig voelen? (Wat is het verschil ook alweer.............?)
Slide 10 - Open vraag
Deel II: Oefenen met grammatica & schrijven
- Buigings-e: herhalen met wat oefenzinnen
- Woordvolgorde: korte uitleg + inoefenen
Slide 11 - Tekstslide
Buigings-e: hoe bepaal je of 'ie erbij komt?
Welke vragen stel je jezelf?
Slide 12 - Tekstslide
1. Ik draag vanavond mijn ………………………(zijde) jurk.
A
zijde
B
zijd
C
zijden
Slide 13 - Quizvraag
2. De ………………………. (verdrietig) hond mist zijn baasje.
A
verdrietig
B
verdrietige
C
verdrietigen
Slide 14 - Quizvraag
3. Hij wil graag een …………………………. (geel) auto kopen.
A
geel
B
geele
C
gelen
D
gele
Slide 15 - Quizvraag
4. Hopelijk is het geen …………………………. (duur) auto, want hij moet ook de wasmachine nog laten repareren.
A
duur
B
duure
C
dure
D
duuren
Slide 16 - Quizvraag
5. Je moet geen dingen kapot maken, maar op een ……………………. (ander) manier demonstreren.
A
ander
B
andere
C
anderen
Slide 17 - Quizvraag
6. Ik ben het niet eens met dat ……………………….. (slecht) gedrag.
A
slecht
B
slechte
C
slechten
Slide 18 - Quizvraag
7. Het .......................... (hout) huis van mijn ouders is niet zo goed geïsoleerd.
A
hout
B
houte
C
houten
Slide 19 - Quizvraag
8. Zij wil graag een ………………………. (groot) bruiloft.
A
groot
B
groote
C
grooten
D
grote
Slide 20 - Quizvraag
9. Het liefst wil ze ook een …………………………… (wit) jurk met ……………………… (mooi) details van kant.
A
wit, mooi
B
witte, mooi
C
witte, mooie
D
wite, moie
Slide 21 - Quizvraag
10. Een …………………………… (conservatief) politieke partij is vaak tegen al te veel verandering.
A
conservatief
B
conservatiefe
C
conservatieven
D
conservatieve
Slide 22 - Quizvraag
Woordvolgorde: hoe weet je wat de goede volgorde in de zin is?
Ik loop naar school.
Loop ik naar school.
--> Welke van deze zinnen is goed? Waarom?
--> Wat is ook al weer de persoonsvorm? En het onderwerp?
Slide 23 - Tekstslide
Ik loop naar school.
Om drie uur loop ik naar school.
In Den Haag loop ik naar school.
Met mijn vriendin loop ik naar school.
In mijn rode jas loop ik naar school.
Loop ik vandaag naar school of ga ik met de bus?
Slide 24 - Tekstslide
Welke zin is juist?
A
Deze week ik heb het heel druk.
B
Ik heb het deze week heel druk.
Slide 25 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
Bij mij thuis gaan we wat huiswerk maken.
B
Bij mij thuis we gaan wat huiswerk maken.
Slide 26 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
Om 4 uur ik moet mijn fiets ophalen bij de fietsenmaker.
B
Om 4 uur moet ik mijn fiets ophalen bij de fietsenmaker.
Slide 27 - Quizvraag
Zet de woorden in de juiste volgorde om er een zin van te maken. Begin bij de hoofdletter.
een vaccinatie
de dokter
de vrouw
geeft
Morgen
Slide 28 - Sleepvraag
Zet de woorden in de juiste volgorde om er een zin van te maken. Begin bij de hoofdletter.
naar zijn werk
mijn man
elke dag
reist
Met de trein
Slide 29 - Sleepvraag
Zet de woorden in de juiste volgorde om er een zin van te maken. Begin bij de hoofdletter.
een kopje koffie
ik
elke zaterdag
drink
Bij de buurvrouw
Slide 30 - Sleepvraag
Begin met het onderwerp (“wie”) en maak dan met de volgende ingrediënten een goede zin: lezen - de oude man - in het park - de krant - vaak
Let op: zet het werkwoord in de juiste vorm!!!
Slide 31 - Open vraag
Begin met het onderwerp (“wie”) en maak dan met de volgende ingrediënten een goede zin: hebben - met een leuk meisje - op het Plein - mijn zoon - een date