In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
1. Terugblik vorige les.
2. Lesdoelen deze les.
3. Voorkennis activeren.
4. Instructie.
5. Inoefening.
6. Aan de slag!
1. Aan het einde van de les weet je wat werkwoorden zijn.
2. Aan het einde van de les weet je wat een persoonsvorm is
2. Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm vinden door de de zin verleden tijd zetten.
In het Nederlands heb je 8 verschillende tijden. Nu richten we ons op 2 tijden: tegenwoordige tijd en verleden tijd.
Tegenwoordige tijd: dit betekent dat iets NU bezig is.
Verleden tijd: dit betekent dat iets is afgelopen.