ROC Mondriaan

Voegwoorden door elkaar A2

Voegwoorden door elkaar 
Begrijp jij er iets van?
??
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Voegwoorden door elkaar 
Begrijp jij er iets van?
??

Slide 1 - Tekstslide

                        Doel
  • Ik weet welk voegwoord ik moet gebruiken.
  • Ik weet de volgorde in de zin na een voegwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Klik het goede voegwoord aan.
Veel succes!!

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf je op tijd in, _____ het is al laat.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 4 - Quizvraag

Doe het raam even open, _____ het is hier warm.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 5 - Quizvraag

Het is mooi weer, ____ we gaan naar het strand.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 6 - Quizvraag

Doe je jas aan, ____ doe je trui aan.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 7 - Quizvraag

Maak je huiswerk, _____ lees een boek.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 8 - Quizvraag

Het is niet warm, _____ koud.
A
maar
B
want
C
en
D
of

Slide 9 - Quizvraag

Bel mij vanavond even op, _____ mail mij even.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 10 - Quizvraag

We hebben volgende week een toets, ______ moet ik veel oefenen.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 11 - Quizvraag

Ruim je kamer even op, _____ het is een rommel.
A
maar
B
want
C
en
D
of

Slide 12 - Quizvraag

Ik ga naar Frankrijk, ____ ik neem mijn paspoort mee.
A
maar
B
want
C
dus
D
of

Slide 13 - Quizvraag

Ik ga naar Frankrijk, ____ mijn ouders daar wonen.
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 14 - Quizvraag

Jij doet je jurk aan, ____ je gaat naar een feest.
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 15 - Quizvraag

Jorit is ziek, ______ hij heeft koorts.
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 16 - Quizvraag

Haal jij de kinderen op _____ doe je ook boodschappen?
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 17 - Quizvraag

Ik denk dat Jorit naar school is, ______ hij is niet thuis.
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 18 - Quizvraag

Ik denk dat Jorit naar school is, ______ hij niet thuis is.
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 19 - Quizvraag

Ik wil graag koffie ____ een lekkere koek.
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 20 - Quizvraag

Ik trek mijn dikke jas aan, ____ ik heb het koud.
A
en
B
want
C
maar
D
omdat

Slide 21 - Quizvraag

Ik trek mijn dikke jas aan, ____ ik het koud heb.
A
en
B
want
C
dus
D
omdat

Slide 22 - Quizvraag

Ik heb het koud, ______ ik trek mijn dikke jas aan.
A
en
B
maar
C
dus
D
omdat

Slide 23 - Quizvraag