ROC Mondriaan

Thema 9: DNA

Thema 9: DNA
1 / 58
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 58 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 9: DNA

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA
Oriëntatie
9.1 DNA
9.2 DNA-replicatie
9.3 Eiwitsynthese
9.4 Genexpressie
9.5 Mutaties
9.6 DAN-technieken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat bevind zich in de celkern?
A
Ribosoom
B
Genoom
C
RNA
D
Aminozuren

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Het stukje van een DNA molecuul heeft de volgende sequentie: TGCAAACC
Wat is sequentie van de tegenoverliggende DNA streng?
A
TTTGCAGG
B
ACGTTTGG
C
TGCAAACC
D
ATCTTTAA

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan hoe de tegenoverliggende streng DNA eruit ziet.
A
A-G-G-T-G-A-G-T
B
A-C-G-A-C-T-C-A
C
T-G-C-T-C-A-C-A
D
T-G-C-T-G-A-G-T

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht
Beantwoord de volgende vragen: 
1. Hoe noemen we het suikermolecuul in DNA? 
2. Een streng DNA heeft de code AATGTCGTC. Hoe codeert de daarbij horende streng DNA?

 




3. 
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht
Beantwoord de volgende vragen: 
1. Hoe noemen we het suikermolecuul in DNA? 
Desoxyribose
2. Een streng DNA heeft de code AATGTCGTC. Hoe codeert de daarbij horende streng DNA?
TTACAGCAG

 






3. F





Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA
Oriëntatie
9.1 DNA
9.2 DNA-replicatie
9.3 Eiwitsynthese
9.4 Genexpressie
9.5 Mutaties
9.6 DAN-technieken

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 9.2
  • Je kunt beschrijven hoe DNA-replicatie plaatsvindt.
  • Je kunt uitleggen wat telomeren zijn en hoe deze bijdragen aan veroudering

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De celcyclus
Vóór cellen gaan delen, moet onder andere het DNA verdubbeld worden. Ook moet het DNA gecontroleerd worden op fouten.
Binas 76A en B
Interfase = fase tussen 2 celdelingen in

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

In 1953 ontdekte Watson en Crick de structuur van DNA
DNA-replicatie
Dit levert twee losse moleculen 
DNA: de twee chromatiden. 
Ze blijven aan elkaar tot 
M-fase celcyclus --> daarna 
twee losse DNA strengen.

Slide 12 - Tekstslide

Als men de koolstofatomen van de suikergroep telt, valt op dat de hydroxylgroep altijd aan het derde koolstofatoom vastzit, en de fosfaatgroep aan het vijfde koolstofatoom. De gehele DNA-streng krijgt zodoende twee verschillende uiteinden: een zogenaamd 3'-eind en een 5'-eind.
DNA-replicatie
S-fase
De twee ketens worden losgemaakt
Aan elke keten worden losse DNA-nucleotiden gekoppeld door het enzym DNA-polymerase
Dus A- T en G- C
Hierdoor vormt een nieuwe nucleotideketen aan iedere oude keten.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diploïd en haploïd
Diploïd = van elk chromosoom 2 (2n)

Haploïd = als je van een chromosoom 1 hebt (1n). 
(bijv. in geslachtcellen)

Replicatie ook wel:
2n --> 2n + 2n


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het uiteinde van een chromosoom zitten de telomeren.

Telomeren bestaan uit repetitief DNA, dus herhalingen van TTAGGG

Telomeren kunnen NIET worden gekopieerd door DNA- polymerase. 
Gevolg: Het DNA molecuul wordt bij elke celdeling korter.
Na 50 +/-celdelingen sterft de cel (celdood).
Telomeren

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De levensduur van cellen hangt af van de lengte van de telomeren en de snelheid waarmee ze korter worden --> veroudering.
Uit volwassen stamcellen ontstaan steeds nieuwe cellen met lange telomeren --> voorkomt dood.
Telomeren

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Bestudeer 9.2 + 9.3
Maken 9.2: opdracht 12 t/m 20





Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celdeling
Celgroei
DNA synthese
Verdubbeling organellen
mitose

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA synthese vindt plaats in de volgende fase van de celcyclus:
A
G1
B
S
C
G2
D
M

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet DNA-polymerase?
A
Het maakt een DNA streng
B
Het splits de dubbele helix in twee losse DNA-strengen
C
Het leest DNA af zodat je er eiwitten van kan maken
D
Het bevordert de celcyclus

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat klopt niet over het telomeer?




A
Celdeling is beperkt door de lengte van telomeren
B
De telomeerlengte kan verlengen tijdens het leven.
C
Een telomeer bevat niet-coderend DNA
D
Een telomeer is een deel waarin repetitief DNA ligt.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA Bestaat uit een dubbele streng.
DNA streng 1: ACTC
DNA streng 2 = .... ?
A
TGAG
B
UGAG
C
ACTT
D
TGUG

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 9.2
  • Je kunt beschrijven hoe DNA-replicatie plaatsvindt.
  • Je kunt uitleggen wat telomeren zijn en hoe deze bijdragen aan veroudering

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitsynthese 
DNA-sequentie is een 'recept' voor een eiwit

1. Staat de gen 'aan'?  Dan wordt de DNA-sequentie afgelezen.
2.  De DNA-sequentie wordt gekopieerd
Het kopietje heet RNA

Transcriptie: Kopiëren van DNA --> RNA



Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er tijdens de transcriptie?
A
Het lezen van RNA
B
Het verpakken van DNA
C
Het lezen van DNA
D
Het vouwen van eiwitten

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het resultaat van het proces waarbij aminozuren worden toegevoegd aan een groeiende keten?
A
RNA-molecuul
B
Ribosoom
C
DNA-molecuul
D
Eiwit

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesplanning 26-09
Startvraag
Huiswerkcontrole + bespreken
Uitleg 9.3 (1e deel)
Werken aan opdrachten

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht
Beantwoord de volgende vraag

Transgene organismen


Een groeihormoon dat momenteel als geneesmiddel voor de mens wordt gebruikt, wordt op grote schaal gemaakt door bacteriën waaraan door genetische manipulatie menselijk DNA is toegevoegd. Dat geldt ook voor het hormoon insuline. Deze hormonen zijn zeer geschikt om via genetische manipulatie te worden geproduceerd, omdat ze beide tot een bepaalde groep stoffen behoren.
Tot welke van de volgende groepen stoffen behoren deze hormonen?
a. Eiwitten                d. Vitaminenen
b. Vetten                  e. Mineralen
c. Koolhydraten


timer
2:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA
Oriëntatie
9.1 DNA
9.2 DNA-replicatie
9.3 Eiwitsynthese
9.4 Genexpressie
9.5 Mutaties
9.6 DAN-technieken

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 9.3
  • Je kunt beschrijven hoe eiwitsynthese plaatsvindt.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitsynthese 
  • Ribosomen maken eiwitten (= eiwitsynthese)
  • Eerst: overschrijven DNA sequentie naar RNA (ribonucleïnezuur)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil tussen DNA en RNA
RNA: bevat net als DNA de 
stikstofbasen adenine, guanine, 
cytosine. 

Bij RNA is uracil (U) de stikstofbase
in plaats van thymine. 

Dus --> A-U en G-C

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcripitie = de vorming van mRNA
  • De vorming van RNA vanuit DNA, gebeurt in de celkern.
  • Gebeurt bij genen die aan staan (expressie).
  • Verbinding tussen basenparen verbreken (helicase). 
  • Vorming mRNA molecuul --> messengerRNA --> met de stikstofbase en U i.p.v. T. 
  • Het mRNA molecuul bevat de code voor het eiwit.

BiNaS tabel 71E

Slide 36 - Tekstslide

Uitleg Startcodon AUG (codon 1, BiNaStabel 71E

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Translatie = synthese van het eiwit
  • Het RNA-molecuul verlaat de celkern.
  • Ribosoom in het cytoplasma of aan het R.E.R ‘haakt’ aan en leest de nucleotide-volgorde af.
  • Met de aanwezige aminozuren die zich in het cytoplasma bevinden wordt zo een eiwit gemaakt (gesynthetiseerd).


Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tRNA = transfer RNA 
tRNA in het cytoplasma vervoert de 
aminozuren naar de ribosomen. 

Het t-RNA bevat een codon 
bestaande uit drie nucleotiden, 
waarmee het t-RNA zich kan binden
aan het juiste stukje van het m-RNA.

Bijvoorbeeld:
Codon voor Serine, AGC, wordt 
gelezen door tRNA met UCG
 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bouwsteen van DNA en RNA noem je een:
A
Aminozuur
B
Nucleotide
C
Hexose
D
Pentose

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1 is: RNA/DNA
2 is: RNA/DNA
A
1: RNA, 2: DNA
B
1: RNA, 2: RNA
C
1: DNA, 2: RNA
D
1: DNA, 2: DNA

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie en translatie vinden plaats in...
A
beide in de kern
B
beide in het cytoplasma
C
transcriptie in de kern en translatie in het cytoplasma
D
translatie in de kern en transcriptie in het cytoplasma

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door transcriptie ontstaat mRNA. Waar vindt transcriptie plaats?
Transcriptie vindt plaats...
A
aan de coderende streng van het DNA in de celkern
B
aan de matrijsstreng van het DNA in de ribosomen
C
aan de matrijsstreng van het DNA in de celkern
D
aan de coderende streng van het DNA in de ribosomen

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er bij transcriptie?
A
DNA wordt gekopieerd
B
DNA wordt overgeschreven naar mRNA
C
mRNA wordt vertaald naar een eiwit
D
mRNA wordt vertaald naar DNA

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen DNA en RNA?
A
DNA is enkelstrengs en RNA is dubbelstrengs
B
DNA bestaat uit A-T-G-C en RNA uit A-U-G-C
C
RNA komt bij mensen niet voor

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translatie is het proces van:
A
DNA -> RNA
B
RNA->Eiwit
C
RNA -> DNA
D
Eiwit->RNA

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de ribosomen bij de translatie?
A
Het vertalen van RNA naar eiwit
B
Het vertalen van RNA naar DNA
C
Het vertalen van DNA naar RNA
D
Het vertalen van eiwitten naar DNA

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DNA : ACTCGATTACCG
Wat is de RNA van deze DNA
A
TGAGCTAATGGC
B
UGAGCUAAUGGC
C
ACTTCGTACGGT
D
TGUGCTUUTGGC

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie gebeurt:
A
in het ribosoom
B
in het golgyapparaat
C
in het endoplasmatisch reticulum
D
in de celkern

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translatie gebeurt:
A
in de ribosoom
B
in het golgyapparaat
C
in het endoplasmatisch reticulum
D
in de celkern

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Genetische code
  • Benodigde eiwitten in het lichaam --> 20 verschillende aminozuren.
  • Een aminozuur bestaat uit 3 opeenvolgende nucleotiden = codon.
  • Bepalen welk eiwit --> afhankelijk van de hoeveelheid aminozuren en de volgorde.
  • De code voor volgorde van aminozuren is vastgelegd in de nucleotidesequentie.

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lees je dit af? 
Voorbeeld:
Basevolgorde = UUU
1. Zoek de eerste base in 
het codon (U)
2. Dan de tweede base in het 
codon (U)
3. Ten slotte de derde base in het 
codon (U)

Je ziet drie letters: ‘Phe’. 
Dit is de naam van het aminozuur

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen
Bepaal de naam van 
het aminozuur vanuit 
het codon

GUU
UAC
AUG

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
GUU: Val
UAC: Tyr
AUG: Met (startcodon)

Zoek eens de STOP codons
Deze stoppen de translatie 
en coderen NIET voor een eiwit.


Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitten
  • Na eiwitsynthese heeft het eiwit nog niet de uiteindelijke vorm
  • Bepaling eiwit --> aminozuurvolgorde en ruimtelijke structuur
  • Vanuit E.R naar golgisysteem: uiteindelijke vorm
  • Soms is het eiwit pas functioneel 
     wanneer het buiten de cel is
  • Niet de juiste vorm: afbraak
  • Soms verkeerd functioneren 
     --> diabetes, taaislijmziekte of 
    ziekte van alzheimer.


Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Lezen 9.3
Maken opdracht 21 t/m 27
+ begrippenlijst




Herhalen en/of extra oefenen



Slide 58 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies