de/het, een

• NT2
• ISK

de/het, een

Weet ik het al, of weet ik het niet?

Je leest een zin. 

In de zin staat 'de/het' of 'een'. 

Weet ik al wie of wat, of weet ik het nog niet?

Voorbeeld:

Ik ga de broek kopen. --> Ik weet al welke broek

Ik ga een jas kopen. --> Ik weet nog niet welke jas

Ik ga naar een museum

1. Ik weet al naar welk museum ik ga
2. Ik weet nog niet naar welk museum ik ga

Ik ga de jas kopen.

1. Ik weet al welke jas ik ga kopen.
2. Ik weet nog niet welke jas ik ga kopen.

Ik ga een tas kopen

1. Ik weet al welke tas ik ga kopen
2. Ik weet nog niet welke tas ik ga kopen.

Nu andersom!

Je leest de vraag: Ik weet al wat ik ga doen of Ik weet nog niet wat ik ga doen.

Kies de goede zin!

Voorbeeld: Ik weet nog niet naar welke stad ik ga.

--> Goede zin = Ik ga naar een stad dit weekend.

Ik weet al naar welke film ik ga kijken.

--> Goede zin: Ik ga naar de film kijken.

Ik weet al naar welke voetbalwedstrijd ik ga.

1. Ik ga naar de voetbalwedstrijd.
2. Ik ga naar een voetbalwedstrijd.

Ik weet nog niet naar welk concert ik ga.

1. Ik ga naar het concert
2. Ik ga naar een concert.