In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Quiz!!!!!
maak drietallen
indien je een vraag fout beantwoord ?
draaien aan het rad:)
Slide 1 - Tekstslide
Welk hormoon produceer je als het glucose gehalte in je bloed te laag is?
A
Glucagon
B
Glycogeen
C
Insuline
Slide 2 - Quizvraag
Waar ligt het cellichaam van een gevoelszenuw?
A
in het centrale zenuwstelsel
B
buiten het centrale zenuwstelsel
Slide 3 - Quizvraag
Welke hormonen geeft de hypofyse af?
A
FSH en LH
B
LH en GnrH
C
LH en oestrogenen
Slide 4 - Quizvraag
De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de alvleesklier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de bijnieren
Slide 5 - Quizvraag
Bij mensen met suikerziekte maken de eilandjes van Langerhans ...... insuline
A
te veel
B
te weinig
Slide 6 - Quizvraag
Hoe reageert je lichaam als het onvoldoende insuline kan produceren?
A
Je lever haalt suiker uit je bloed
B
Je nieren halen suiker uit je bloed
C
Je gaat meer suiker verbranden
Slide 7 - Quizvraag
Welk hormoon produceer je als het glucose gehalte in je bloed te laag is?
A
Glucagon
B
Glycogeen
C
Insuline
Slide 8 - Quizvraag
Waarom hebben hormoonklieren geen afvoerbuizen?
A
Omdat ze de hormonen rechtstreeks aan de doelcellen geven
B
Omdat ze hormonen aan het bloed afgeven
C
Omdat hormonen via de zenuwen gaan
D
Ze hebben wel afvoerbuizen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de functie van hormonen?
A
Hormonen verwerken de impulsen die afkomstig zijn van spiercellen
B
Hormonen zorgen voor het voedsel van het hormoonstelsel
C
Hormonen zorgen voor snelle reacties op prikkels
D
Hormonen regelen de werking van weefsels en organen die er gevoelig voor zijn.
Slide 10 - Quizvraag
Nr. 3 Hormoonklier Functie
A
hypofyse
invloed op de groei
B
schildklier
invloed op de stofwisseling
C
bijnier
sneller kunnen reageren
D
alvleesklier
invloed op hoeveelheid suiker in het bloed
Slide 11 - Quizvraag
Nr. 2 (bij de keel) Hormoonklier Functie
A
hypofyse
groei
B
eierstok
rijping eicellen
C
bijnier
sneller kunnen reageren
D
schildklier
stofwisseling
Slide 12 - Quizvraag
1. Het hormoonstelsel regelt processen in het lichaam door hormonen af te geven
2. Het zenuwstelsel regelt processen in het lichaam door impulsen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 13 - Quizvraag
1. Het hormoonstelsel regelt processen in het lichaam door hormonen af te geven: dat gaat snel
2. Het zenuwstelsel regelt processen in het lichaam door impulsen: dat gaat meestal langzaam
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 14 - Quizvraag
1. Het hormoonstelsel regelt processen in het lichaam door hormonen af te geven: dat heeft lang uitwerking
2. Het zenuwstelsel regelt processen in het lichaam door impulsen: dat is kort aanwezig
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 15 - Quizvraag
1. Het hormoonstelsel regelt processen in het lichaam door hormonen af te geven: dat gaat via het bloed
2. Het zenuwstelsel regelt processen in het lichaam door impulsen: dat gaat via de zenuwen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 16 - Quizvraag
1. Het hormoonstelsel bevat alle hormoonklieren die hormonen maken
2. Hormonen regelen de werking van organen die er gevoelig voor zijn
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 17 - Quizvraag
Wat doet het hormoonstelsel?
A
regelt langzame processen in het lichaam
B
regelt snel processen in het lichaam
Slide 18 - Quizvraag
schildklierhormoon regelt de
A
bloedsuikerspiegel
B
menstruatie
C
stofwisseling
D
groei
Slide 19 - Quizvraag
De eilandjes van langerhans liggen in de
A
nieren
B
lever
C
alvleesklier
D
schildklier
Slide 20 - Quizvraag
Adrenaline wordt gemaakt in
A
alvleesklier
B
schildklier
C
hypofyse
D
bijnieren
Slide 21 - Quizvraag
Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken
Slide 22 - Quizvraag
De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Wat is geen hormoonklier?
A
Teelbal
B
Hypofyse
C
Nier
D
Alvleesklier
Slide 24 - Quizvraag
Waar wordt oestrogeen geproduceerd?
A
Hypofyse
B
hypothalamus
C
Follikel
D
Nieren
Slide 25 - Quizvraag
De hypofyse produceert
A
Testosteron
B
Oestrogenen
C
Hormonen die werking teelballen, eierstokken regelen
D
Zaadcellen en eicellen
Slide 26 - Quizvraag
Waar wordt insuline geproduceerd?
A
Ovaria
B
Testes
C
Schildklier
D
Eilandjes van Langerhans
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de functie van FSH
A
Aanmaken LH en FSH door hypofyse
B
Zorgen voor een ovulatie
C
Ontwikkelen van de eicellen
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de werking van FSH bij mannen?
A
Vorming zaadcellen
B
Zorgen voor productie testesteron
C
Rijping eicellen
D
Ovulatie
Slide 29 - Quizvraag
Wat doen progesteron en oestrogeen NIET?
A
Zorgen voor groei van het baarmoederslijmvlies en in stand houden en goed doorbloed raken ervan.
B
Ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
C
Remmen van productie FSH
D
Zorgen voor de rijping van een follikel
Slide 30 - Quizvraag
Hoe reageert je lichaam als het onvoldoende insuline kan produceren?
A
Je lever haalt suiker uit je bloed
B
Je nieren halen suiker uit je bloed
C
Je gaat meer suiker verbranden
Slide 31 - Quizvraag
Waarvoor moet er van Glucose (suiker) eerst Glycogeen gemaakt worden?
A
Omdat je bloed zout is en niet zoet
B
Omdat Glucose niet naar je spieren kan
C
Omdat Glucose oplosbaar is in bloed (water)
D
Omdat Glycogeen niet oplosbaar is in bloed (water)
Slide 32 - Quizvraag
Waar bevindt zich de schildklier?
A
boven op de nieren
B
in de voortplantingsorganen
C
in de hals tegen de luchtpijp aan
D
in de alvleesklier
Slide 33 - Quizvraag
Wat regelen de hormonen uit de alvleesklier?
A
adrenaline in je bloed
B
hoeveelheid suiker in je bloed
C
geven hormonen af
D
zorgen voor verbranding
Slide 34 - Quizvraag
De hypofyse maakt het groeihormoon
A
ja
B
nee
Slide 35 - Quizvraag
wat is een impuls
A
het bericht dat het zintuig heeft omgezet
B
de prikkel uit de omgeving
Slide 36 - Quizvraag
Hoe noemen we het samentrekken van de spieren in de iris bij een verandering in licht?
A
Pupil reflex
B
Pupil spasme
C
Het goede antwoord staat hier niet tussen
D
Pupil verwijding
Slide 37 - Quizvraag
De hypofyse hoort bij het
A
Zenuwstelsel
B
Spierstelsel
C
Hormoonstelsel
D
Uitscheidingstelsel
Slide 38 - Quizvraag
Welke hormonen geeft de hypofyse af?
A
FSH en LH
B
LH en GnrH
C
LH en oestrogenen
Slide 39 - Quizvraag
De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de alvleesklier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de bijnieren
Slide 40 - Quizvraag
Hoe reageert je lichaam als het onvoldoende insuline kan produceren?
A
Je lever haalt suiker uit je bloed
B
Je nieren halen suiker uit je bloed
C
Je gaat meer suiker verbranden
Slide 41 - Quizvraag
Een leerling krijgt tijdens het houden van een presentatie voor de klas een rode kleur. Zijn hartslag en ademhaling zijn versneld. Bij meting zou blijken dat bovendien het glucosegehalte van het bloed is gestegen. Al deze effecten worden veroorzaakt door hetzelfde hormoon. Welk hormoon veroorzaakt deze effecten.
A
adrenaline
B
glucagon
C
insuline
D
schildklierhormoon
Slide 42 - Quizvraag
In de afbeelding is schematisch weergegeven hoe vanuit orgaan P verschillende processen in het lichaam van de mens worden beïnvloed. Wat is de naam van het orgaan dat met P is aangeduid?
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
de hypofyse
D
de schildklier
Slide 43 - Quizvraag
Welk hormoon wordt bij een diabetespatiënt onvoldoende geproduceerd?
A
Adrenaline
B
glucagon
C
insuline
D
schildklierhormoon.
Slide 44 - Quizvraag
Enkele hormoonklieren bij mensen zijn: eierstokken, schildklier en teelballen. Welk of welke van deze klieren worden beïnvloed door hormonen uit de hypofyse?
A
Eierstok
B
Schildklier
C
Teelballen
D
Allemaal
Slide 45 - Quizvraag
Bij kinderen met afwijkingen in de productie van hormonen kunnen in vergelijking met kinderen zonder deze afwijking o.a. de volgende verschijnselen optreden: 1. achterstand in groei en ontwikkeling 2. snelle vermoeidheid 3. verminderde verbranding in cellen. Welke van deze verschijnselen kan(kunnen) worden veroorzaakt door een verlaagde productie van schildklierhormoon?
A
alleen verschijnsel 3
B
alleen de verschijnselen 1 en 2
C
alleen de verschijnselen 2 en 3
D
de verschijnselen 1,2 en 3
Slide 46 - Quizvraag
antwoord op de volgende dia.
Slide 47 - Tekstslide
Geef hier het antwoord van de vorige dia.
Slide 48 - Open vraag
Antwoord op de volgende dia
Slide 49 - Tekstslide
Beantwoord de vraag van de vorige dia en leg uit aan wat er gebeurt als de hoeveelheid SSH te laag wordt.