In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 30 min
Introductie
Je leert in deze les dat je je kunt verzekeren tegen de financiële gevolgen van een schade. Je leert wat een premie is, en wat het eigen risico daar voor invloed op heeft.
Onderdelen in deze les
Programma
Uitleg paragraaf 1.3 + filmpje
Zelfstandig werken
Bespreken
3 Budgetteren moet je leren
Lesdoelen:
Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?
Waarom is het verstandig om een begroting te maken?
Hoe maak je een begroting?
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een begroting?
Slide 2 - Woordweb
Opdracht bij filmpje
Neem de begroting over op papier of in Word.
Wat staat links en wat staat rechts.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Inkomsten
Uitgaven
Incidentele uitgaven
Overdrachtsinkomen
Vaste lasten
Inkomen uit bezit
Inkomen uit arbeid
Dagelijkse uitgaven
Slide 5 - Sleepvraag
NIBUD
Nibud = Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
Taken
Onderzoek naar inkomsten en uitgaven van mensen
Advies geven over omgaan met geld
Advies over het maken van een overzicht van inkomsten en uitgaven.
Slide 6 - Tekstslide
Nibud: soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Dagelijkse uitgaven:
de gewone uitgaven die je betaald van het huishoudgeld (bijv. eten, drinken, persoonlijke verzorging)
Vaste lasten:
de uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen (bijv. rekening voor gas en elektriciteit, woonlasten, verzekeringen, contributies en abonnementen)
Incidentele uitgaven:
uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn (kleding, meubels, vakantie, reparaties)
Slide 7 - Tekstslide
scholieren.nibud.nl
Slide 8 - Link
Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten
→ dus geen geld tekort komen
Slide 9 - Tekstslide
Reserveren
Betekenis
Geld opzijzetten (sparen) om hier later grote of onverwachte uitgaven mee te betalen.
Je reserveert vooral voor incidentele* uitgaven (vakantie, aanschaf duur apparaat).
*incidenteel: af en toe
Formule
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand
Voorbeeld
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.
Slide 10 - Tekstslide
Aan het werk!
Paragraaf 1.3
Maak opgave 23 t/m 28
Vanaf pagina 18
timer
15:00
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Omrekenen
Slide 13 - Tekstslide
Omrekenen: week naar maand
1 jaar heeft 52 weken
1 jaar heeft 12 maanden.
1 maand heeft 28, 29, 30 of 31 dagen
1 maand heeft dus ZELDEN 4 weken...
Slide 14 - Tekstslide
Aan het werk!
Paragraaf 1.3
Maak opgave 29 t/m 33 vanaf pagina 20
timer
15:00
Slide 15 - Tekstslide
€25 euro zakgeld krijg je per maand. Hoeveel krijg je per week?
Slide 16 - Open vraag
Inkomensvormen
Inkomen uit arbeid + bezit → wel tegenprestatie
Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag
Slide 17 - Tekstslide
Wat heb je geleerd?
Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?
Waarom is het verstandig om een begroting te maken?
Hoe maak je een begroting?
Quiz -> 12 vragen
Slide 18 - Tekstslide
Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 19 - Quizvraag
Hoeveel weken heeft 1 jaar?
A
50
B
51
C
52
D
53
Slide 20 - Quizvraag
Hoeveel maanden heeft één jaar?
A
10
B
11
C
12
D
Ligt aan het jaar.
Slide 21 - Quizvraag
Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot
Slide 22 - Quizvraag
Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
Het Nibud
Slide 23 - Quizvraag
Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren
Slide 24 - Quizvraag
Budgetteren is nodig: (kies 2 goede antwoorden)
A
– als de inkomsten gelijk blijven;
B
– als de uitgaven veranderen;
C
– als je niet wilt sparen;
D
Budgetteren is altijd nodig.
– als de uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.
Slide 25 - Quizvraag
Inkomen in natura valt onder ...
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit overdracht
C
Inkomen uit bezit
D
Overheidsinkomen
Slide 26 - Quizvraag
loon is een voorbeeld van...
A
overdrachtsinkomen
B
inkomen uit bezit
C
inkomen in natura
D
inkomen uit arbeid
Slide 27 - Quizvraag
Huur is een voorbeeld van ....
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
Slide 28 - Quizvraag
Bij welke inkomensvorm is er geen sprake van een tegenprestatie?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
overdrachtsinkomen
Slide 29 - Quizvraag
Als je rente ontvangt op je spaarrekening dan is dit:
A
Inkomen in natura
B
Overdrachtsinkomen
C
Inkomen uit bezit
D
Inkomen uit arbeid
Slide 30 - Quizvraag
https:
Slide 31 - Link
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 32 - Quizvraag
Benzine tanken hoort bij de ...
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven
Slide 33 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 34 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 35 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 36 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 37 - Quizvraag
Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.
Slide 38 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 39 - Quizvraag
Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?
Slide 40 - Open vraag
Waarom is budgetteren nodig en hoe doe jij dat?
Slide 41 - Open vraag
Hoe maak je berekeningen die je nodig hebt bij budgetteren?
Slide 42 - Open vraag
Extra uitleg
Slide 43 - Tekstslide
Vaste lasten:
Vaste lasten zijn kosten die elke maand terug komen.
Wanneer je een eigen woning hebt (huur of koop), zijn er kosten die elke maand terug komen.
Denk bijvoorbeeld aan:
Hypotheek of huur
verzekeringen (inboedel en opstal)
riool- en afvalstoffenheffing
waterschapslasten
elektrischiteit, gas en water
telefoon, tv en internet
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Video
Slide 46 - Video
Slide 47 - Video
Extra oefening
Slide 48 - Tekstslide
1. Bekijk opdracht 24 t/m 32 op bladzijde 30 van 'oefenopgaven' en maak diegene die jij lastig vindt.
2. Bekijk opdracht 12 t/m 21 op bladzijde 33 t/m 35 van 'rekenen' en maak diegene die jij lastig vindt.