Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

2024_02_09 1.3 (ec)

Programma

Uitleg paragraaf 1.3 + filmpje
Zelfstandig werken
Bespreken

  1. 3 Budgetteren moet je leren 

Lesdoelen:
Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?
Waarom is het verstandig om een begroting te maken?
Hoe maak je een begroting?
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Introductie

Je leert in deze les dat je je kunt verzekeren tegen de financiële gevolgen van een schade. Je leert wat een premie is, en wat het eigen risico daar voor invloed op heeft.

Onderdelen in deze les

Programma

Uitleg paragraaf 1.3 + filmpje
Zelfstandig werken
Bespreken

  1. 3 Budgetteren moet je leren 

Lesdoelen:
Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?
Waarom is het verstandig om een begroting te maken?
Hoe maak je een begroting?

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een begroting?

Slide 2 - Woordweb

Opdracht bij filmpje
Neem de begroting over op papier of in Word.
Wat staat links en wat staat rechts.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Inkomsten
Uitgaven
Incidentele uitgaven
Overdrachtsinkomen
Vaste lasten
Inkomen uit bezit
Inkomen uit arbeid
Dagelijkse uitgaven

Slide 5 - Sleepvraag

NIBUD

Nibud = Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
Taken
  1. Onderzoek naar inkomsten en uitgaven van mensen     
  2. Advies geven over omgaan met geld 
  3. Advies over het maken van een overzicht van inkomsten en uitgaven. 

Slide 6 - Tekstslide

Nibud: soorten uitgaven
  1. Dagelijkse uitgaven
  2. Vaste lasten
  3. Incidentele uitgaven
Dagelijkse uitgaven:
de gewone uitgaven die je betaald van het huishoudgeld (bijv. eten, drinken, persoonlijke verzorging)
Vaste lasten:
de uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen (bijv. rekening voor gas en elektriciteit, woonlasten, verzekeringen, contributies en abonnementen)
Incidentele uitgaven:
uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn (kleding, meubels, vakantie, reparaties)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

→ dus geen geld tekort komen

Slide 9 - Tekstslide

Reserveren
Betekenis
  • Geld opzijzetten (sparen) om hier later grote of onverwachte uitgaven mee te betalen.   
  • Je reserveert vooral voor incidentele* uitgaven (vakantie, aanschaf duur apparaat).   
  • *incidenteel: af en toe
Formule
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand
Voorbeeld
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.  

Hoeveel moet ze per maand reserveren? 

€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 10 - Tekstslide

Aan het werk!
Paragraaf 1.3
Maak opgave 23 t/m 28
Vanaf pagina 18


timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Omrekenen

Slide 13 - Tekstslide

Omrekenen: week naar maand
  • 1 jaar heeft 52 weken
  • 1 jaar heeft 12 maanden.

  • 1 maand heeft 28, 29, 30 of 31 dagen
  • 1 maand heeft dus ZELDEN 4 weken...

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk!
Paragraaf 1.3
Maak opgave 29 t/m 33 vanaf pagina 20


timer
15:00

Slide 15 - Tekstslide

€25 euro zakgeld krijg je per maand.
Hoeveel krijg je per week?

Slide 16 - Open vraag

Inkomensvormen






  • Inkomen uit arbeid + bezit  → wel tegenprestatie
  • Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag

Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben? 
Waarom is het verstandig om een begroting te maken? 
Hoe maak je een begroting?
Quiz -> 12 vragen

Slide 18 - Tekstslide

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 19 - Quizvraag

Hoeveel weken heeft 1 jaar?
A
50
B
51
C
52
D
53

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel maanden heeft één jaar?
A
10
B
11
C
12
D
Ligt aan het jaar.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot

Slide 22 - Quizvraag

Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
Het Nibud

Slide 23 - Quizvraag

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren

Slide 24 - Quizvraag

Budgetteren is nodig:
(kies 2 goede antwoorden)
A
– als de inkomsten gelijk blijven;
B
– als de uitgaven veranderen;
C
– als je niet wilt sparen;
D
Budgetteren is altijd nodig. – als de uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.

Slide 25 - Quizvraag

Inkomen in natura valt onder ...
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit overdracht
C
Inkomen uit bezit
D
Overheidsinkomen

Slide 26 - Quizvraag

loon is een voorbeeld van...
A
overdrachtsinkomen
B
inkomen uit bezit
C
inkomen in natura
D
inkomen uit arbeid

Slide 27 - Quizvraag

Huur is een voorbeeld van ....
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen

Slide 28 - Quizvraag

Bij welke inkomensvorm is er geen sprake van een tegenprestatie?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
overdrachtsinkomen

Slide 29 - Quizvraag

Als je rente ontvangt op je spaarrekening dan is dit:
A
Inkomen in natura
B
Overdrachtsinkomen
C
Inkomen uit bezit
D
Inkomen uit arbeid

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Link

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 32 - Quizvraag

Benzine tanken hoort bij de ...
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven

Slide 33 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 34 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 35 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 36 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 37 - Quizvraag

Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.

Slide 38 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 39 - Quizvraag

Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?

Slide 40 - Open vraag

Waarom is budgetteren nodig en hoe doe jij dat?

Slide 41 - Open vraag

Hoe maak je berekeningen die je nodig hebt bij budgetteren?

Slide 42 - Open vraag

Extra uitleg

Slide 43 - Tekstslide

Vaste lasten:
Vaste lasten zijn kosten die elke maand terug komen.
Wanneer je een eigen woning hebt (huur of koop), zijn er kosten die elke maand terug komen.
Denk bijvoorbeeld aan:
  • Hypotheek of huur
  • verzekeringen (inboedel en opstal)
  • riool- en afvalstoffenheffing
  • waterschapslasten
  • elektrischiteit, gas en water
  • telefoon, tv en internet

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Extra oefening

Slide 48 - Tekstslide

1. Bekijk opdracht 24 t/m 32 op bladzijde 30 van 'oefenopgaven' en maak diegene die jij lastig vindt.

2. Bekijk opdracht 12 t/m 21 op bladzijde 33 t/m 35 van 'rekenen' en maak diegene die jij lastig vindt.

Slide 49 - Tekstslide

Extra uitdaging

Slide 50 - Tekstslide