Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Evalueren

Evalueren 
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Evalueren 

Slide 1 - Tekstslide

Wat houdt het werkproces Evalueert haar eigen werkzaamheden
(B1-K1-W7) volgens jou in?

Slide 2 - Open vraag

Evalueert haar eigen werkzaamheden (B1-K1-W7)
  • De pedagogisch werker evalueert, periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject, de  werkzaamheden/ dienstverlening, zowel naar proces als naar resultaat. 
  • Ze verzamelt relevante gegevens over de uitvoering en de behaalde resultaten.
  • Ze analyseert deze gegevens en reflecteert op haar werkwijze.

Slide 3 - Tekstslide

Evalueert haar eigen werkzaamheden (B1-K1-W7)
De gespecialiseerd medewerker bespreekt de gegevens uit de evaluatie met kinderen en ouders/vervangende opvoeders als ook met het team en toetst de gegevens op betrouwbaarheid, volledigheid en relevantie. 
Op basis daarvan trekt zij conclusies over voortgang en/of resultaat van de werkzaamheden / dienstverlening en schrijft ze een evaluatieverslag. 

Daarbij doet zij voorstellen tot verbetering. Het evaluatieverslag schrijft en verwerkt ze overeenkomstig de richtlijnen in de organisatie.

Slide 4 - Tekstslide

Koppeling met de opdrachtomschrijving
  1. Je evalueert de door jouw uitgevoerde werkzaamheden en reflecteert op de door jou aangeboden begeleiding.
  2. Je evaluatieverslag stel je op volgens de richtlijnen van de organisatie en je maakt gebruik van de meest actuele informatie.
  3. Je evalueert zowel het proces als het resultaat van jouw werkzaamheden.
  4. Uit deze gegevens trek je conclusies die de input vormen voor de formulering van twee verbeterpunten op jouw pedagogisch handelen. Dit is je concept.
  5. Je concept bespreek je met collega's en je vraagt om feedback die je in je definitieve evaluatieverslag verwerkt.

* Je evalueert op je eigen werkzaamheden tijdens 2 verschillende activiteiten.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Noem een methode
om te evalueren

Slide 8 - Woordweb

Waar of niet waar:
Met kennis en inzicht uit de verzamelde procesgegevens & resultaatgegevens analyseert de student
zijn eigen werkzaamheden en trekt daaruit de belangrijkste conclusies
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Hoe registreer je evaluatiegegevens volgens de richtlijnen van de organisatie ?

Slide 10 - Woordweb

Opdracht
Het STARR model is een evaluatiemethode om te evalueren op je eigen werkzaamheden.
Leg uit: waar staan de letters STARR voor?

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord opdracht

Slide 12 - Tekstslide

Les 2 
Methodische cyclus

Slide 13 - Tekstslide

Methodisch werken
Methodisch werken is bewust handelen volgens vooraf geplande stappen. Deze stappen volg je om een bepaald pedagogisch doel te bereiken.

Slide 14 - Tekstslide

Denken - Delen - Uitwisselen
Denk eerst individueel na over:​
Wat denk jij dat er nodig is om methodisch te kunnen werken?​
Welke vaardigheden of informatie heb je nodig?​
Delen met je buren (tweetallen)​
Uitwisselen (klassikaal)

Slide 15 - Tekstslide

Kenmerken van methodisch werken
Doelgericht:​

Vooruitkijken: Wat is het doel, waar werken we naartoe, waar willen we uitkomen, wat willen we bereiken?​
Terugkijken: Hebben we het doel bereikt en zijn we uitgekomen waar we wilden uitkomen?​
Planmatig​
De weg waarlangs je gaat werken, beschrijf je in een plan. Dit kan een lesplan, ontwikkelplan of volledig activiteitenplan zijn.​
Alle stappen zijn met elkaar verbonden, er zit een logische lijn in.​
Procesmatig​
Tijdens de uitvoering van de activiteit werk je naar een doel toe. Je houdt bij of je op de goede weg zit, of dat je bij moet sturen.​
Bewust​
Je denkt na over welke doelen je wil bereiken. Je houdt tijdens de uitvoering het proces in de gaten. Je bent je bewust van de situatie van het kind of de groep, de doelen, de werkwijze en het proces, maar ook je eigen gevoelens. En de invloed van jouw eigen gedrag.








Slide 16 - Tekstslide

Casus: Cindy werkt methodisch
Cindy werkt als pedagogisch medewerker op een medisch kinderdagverblijf. Zij werkt op een groep van acht kinderen in de leeftijd van 3 tot 5 jaar. Sinds kort is er een nieuw meisje in de groep, Kiara. Kiara is 3 jaar oud en wil niet met andere kinderen spelen of meedoen met groepsactiviteiten. Huilend rent zij rondjes als Cindy haar toch met anderen iets wilt laten doen. Haar ouders maken zich ernstige zorgen. Het is tenslotte belangrijk voor haar sociale ontwikkeling van Kiara dat zij met andere kinderen leert omgaan. In een vergadering met het multidisciplinair team is het gedrag van Kiara eerst besproken. Daarna is er gezamenlijk een doel bepaald: Kiara leert omgaan met andere kinderen. Het team heeft de input geleverd voor een behandelplan met daarin de activiteiten die nodig zijn om dit doel te bereiken Cindy en haar collega’s kunnen hiermee gericht aan de slag. Over enkele maanden zal ze rapporteren aan het team.

Slide 17 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Welke vier kenmerken herken je in de casus?​
Leg uit hoe Cindy methodisch werkt.​
Klassikaal bespreken

Slide 18 - Tekstslide

Methodische cyclus

Slide 19 - Tekstslide

Stap 1: Beginsituatie beschrijven
In de eerste plaats is het belangrijk om een beeld te krijgen van het kind, de jongere of de groep voor wie je iets, bijvoorbeeld een activiteit, voorbereidt. Je stelt jezelf een aantal vragen om een beter beeld van het kind te krijgen en beschrijft dan de beginsituatie.​


Weten jullie een aantal vragen?​
Schrijf individueel minimaal 3 vragen op.


Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeldvragen stap 1

Slide 21 - Tekstslide

Stap 1: De beginsituatie beschrijven
Je moet drie dingen weten om de beginsituatie te beschrijven, namelijk:​
De wensen en behoeften (de hulpvraag)​
De beginsituatie van de doelgroep als geheel​
De beginsituatie van het individu

Slide 22 - Tekstslide

Wensen en behoeften
Kinderen, jongeren, ouders en opvoeders hebben wensen en behoeften. Die komen voort uit een hulpvraag. Dat kan een algemene hulpvraag van de groep zijn, maar het kan ook gaan om een individuele hulpvraag. Als pedagogisch werker help je om de hulpvraag te beantwoorden.​

De hulpvraag is de vraag die de wensen en behoeften van een cliënt omschrijft.​

Voorbeeld algemene hulpvragen​
Om te kunnen (blijven) werken heb ik kinderopvang nodig. Wie kan daarvoor zorgen?​
Mijn kind is leerplichtig. Wat is een goede basisschool?​

Voorbeeld individuele hulpvragen:​
Mijn baby kan nog niet 'omrollen'. Welke activiteiten kunnen daarbij helpen?​
Ik heb moeite met lezen en schrijven. Hoe kan ik daaraan werken?​
Ik kan niet 'delen' en samenspelen. Is daar een cursus voor?









Slide 23 - Tekstslide

Doelgroep als geheel
Om methodisch met de hulpvraag aan de slag te gaan, moet je ook je doelgroep als geheel beschrijven. Wie zijn de kinderen en jongeren met wie je werkt? Waarom komen ze naar de organisatie waar jij werkt?​
Mensen met een soortgelijke hulpvraag noem je een doelgroep.

Slide 24 - Tekstslide

Doelgroepanalyse
Om jouw activiteiten en handeling goed af te kunnen stemmen op de kinderen, moet je een beeld hebben van wie ze zijn. Je moet een analyse maken van de groep. Het gaat om aspecten die kenmerkend zijn voor deze groep kinderen of jongeren met deze hulpvraag.​


Doelgroepanalyse is het in beeld brengen van de kenmerken van de groep.​

Met een analyse wil je zoveel mogelijk relevante gegevens verzamelen over de doelgroep. Advies, hulp en begeleiding moeten immers zo goed mogelijk aansluiten op de wensen en behoeften (de hulpvraag) van de doelgroep. Je gaat op zoek naar algemene gegevens die gelden voor de meeste kinderen of jongeren uit de groep.



Slide 25 - Tekstslide

Reflecteren

Slide 26 - Tekstslide

Wat betekent reflecteren
volgens jou?

Slide 27 - Woordweb

Reflecteren is hetzelfde als evalueren
Eens
Oneens
Ik weet het niet

Slide 28 - Poll

Hoe komt reflecteren in de werkprocessen terug?
  • B1-K1-W7: Evalueert haar eigen werkzaamheden
  • Ze reflecteert regelmatig op haar beroepsmatig handelen, zodat zij blijft leren van haar werkzaamheden en haar handelingsrepertoire optimaliseert.
  • Ze verzamelt relevante gegevens over uitgevoerde werkzaamheden: ze observeert reacties van kinderen bij de uitvoering van activiteiten, vraagt feedback van collega’s en andere betrokkenen en reflecteert op haar werkwijze.

  • B1-K2-W1: Werkt aan de eigen professionele ontwikkeling
  • Ze reflecteert op haar eigen functioneren, vraagt om feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen.

Slide 29 - Tekstslide

Benoem verschillende methodes om te reflecteren

Slide 30 - Open vraag

Reflectiemodel van Korthagen

Slide 31 - Tekstslide

Reflectiemodel van Korthagen
  1. Handelen en ervaring: Wat wil ik bereiken? Waar wil ik op letten? Wat zal ik uitproberen?
  2. Terugblikken: Wat is er gebeurd?
  3. Bewustwording van essentiële aspecten: Wat vond ik in fase 1 en 2 belangrijk?
  4. Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen: Tot welke voornemens en leerwensen leidt dat?
  5. Uitproberen: Deze fase is de start voor een nieuwe reflectiecyclus

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Het ui-model
Om verdieping in betekenisgerichte reflectie te bevorderen, is het ui-model ontwikkeld.

In het ui-model worden verschillende reflectieniveaus (‘lagen’) onderscheiden:
1. Omgeving - 2. Gedrag - 3. Vaardigheden - 4. Overtuigingen - 5. Identiteit
6. Betrokkenheid (of persoonlijke missie) - 7. De kern, met kernkwaliteiten

Als al deze niveaus in elkaar overlopen, is er sprake van effectief functioneren. Als er fricties tussen de niveaus zijn, ervaart de persoon een probleem

Slide 34 - Tekstslide

Het ui-model
Het “ui-model” van Korthagen maakt de verhouding tussen gedragsgerichte en betekenisgerichte reflectie begrijpelijk. Gedragsgerichte reflectie, gericht op jouw gedrag en interactie met de omgeving, bevindt zich aan de buitenkant van de ui en is zichtbaar voor anderen. Als je echt dieper wilt gaan en bij jezelf wilt komen, is betekenisgerichte reflectie nodig. Hierdoor bereik je steeds verder het binnenste van de ui, en uiteindelijk je “kernkwaliteiten”

Slide 35 - Tekstslide

Het ui-model
Het Ui-model van Korthagen is een model waarmee je structureel en systematisch terug kunt kijken op jouw eigen handelen in een bepaalde situatie. Het model helpt je om stapsgewijs verdiepend te reflecteren en te leren van jouw keuzes.

Slide 36 - Tekstslide

Reflectiemodel: ui-model

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht


  1. Jullie worden verdeeld in tweetallen.
  2. Een van jullie verteld over een situatie op zijn/haar werk.
  3. De andere student stelt de vragen van het ui-model van buiten naar binnen om zo steeds dieper tot de kern te komen

Slide 38 - Tekstslide

SMART doelen

Slide 39 - Tekstslide

Wat wordt er in het examen bedoelt met methodisch reflecteren ?

Slide 40 - Open vraag

Noem 2 reflectiemodellen

Slide 41 - Woordweb

Vervolgstap na het evalueren en reflecteren
Uitvoeren van je werkzaamheden
Het vervolg:
  1. evalueren
  2. reflecteren
  3. smart doel opstellen 

Slide 42 - Tekstslide

SMART 
Je formuleert doelen op grond van de beginsituatie van het kind, de jongere of de ouders die om hulp vragen. 
Je hebt in het werken met deze hulpvrager(s) iets voor ogen, je wilt iets bereiken. Dat formuleer je in de vorm van doelen. Om te kunnen (blijven) zeggen dat je doelgericht werkt, doe je dat SMART. SMART staat voor de woorden Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden

Slide 43 - Tekstslide

Specifiek
  • Een doel moet duidelijk en concreet zijn. Dan is het gemakkelijker om te zien of je een doel behaald hebt. 
  • Als je het doel onduidelijk formuleert, zullen mensen dit verschillend interpreteren. 
  • Stel dat je als doel formuleert: ‘Het moet een leuk spel zijn.’ Dat doel is zo onduidelijk dat iedereen er zijn of haar eigen invulling aan zal geven. Over welk spel gaat het? Wat is leuk? 
  • Duidelijkheid houdt in dat iedereen begrijpt wat de bedoeling is.

Slide 44 - Tekstslide

Meetbaar
  • Het is belangrijk dat een doel te meten is. Hierdoor is gemakkelijker na te gaan of een doel bereikt is of niet. 
  • Beschrijf dus wanneer het doel behaald is. 
  • De volgende doelen zijn duidelijk meetbaar: 'Kiara gaat niet meer huilen als moeder weggaat' en 'Sjef kent de tafels van 1 tot en met 10. 

Slide 45 - Tekstslide

Leg uit waarom een gesteld doel acceptabel moet zijn.

Slide 46 - Open vraag

Acceptabel 
Een doel stel je op omdat je iemand wilt helpen om iets te bereiken. Het kind en de ouders moeten het doel aanvaarden en accepteren. Dit geldt overigens ook voor collega’s. Zonder aanvaarding is er geen draagvlak.

Slide 47 - Tekstslide

Realistisch
Het is ook belangrijk dat een doel realistisch is. Met andere woorden: dat het doel haalbaar is. Een doel moet je dus goed afstemmen op de mogelijkheden van het kind of de jongere.

Slide 48 - Tekstslide

Tijdgebonden 
Een doel moet binnen een bepaalde tijd worden behaald. Een SMART-doel heeft daarom altijd een duidelijk start- en eindmoment. Je geeft in een tijdpad aan wanneer het doel bereikt moet zijn.

Slide 49 - Tekstslide

Grabbelton
Opdracht:
  1. Je krijgt een briefje waarop je een persoonlijk doel SMART formuleert. Deze vouw je 2x dubbel.
  2. Dit briefje lever je in bij je docent.
  3. De docent deelt de doelen willekeurig in de klas uit.
  4. Studenten beoordelen elkaars doel, zitten alle onderdelen van de SMART methodiek in het gestelde doel?

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Inhoud van de les 
Evalueren a.d.h.v. een interventie

Slide 52 - Tekstslide

Incidentmethode
Stap 1 Introductie van het incident
De inbrenger vertelt een incident. Dit incident zal vervolgens minimaal een uur centraal staan.
Stap 2 In kaart brengen van het incident
De inbrenger vertelt over de gebeurtenis die hij heeft meegemaakt. Ook gevoelens met betrekking tot het incident worden verteld. Echter, ideeën, oplossingen en beschrijvingen van wat er na het incident gebeurde laat hij weg. De groepsleden stellen vragen aan de ‘inbrenger’ om het vraagstuk en de context duidelijk te krijgen. 

Slide 53 - Tekstslide

Incidentmethode
Stap 3 Noteren van vragen om informatie
Ieder groepslid noteert voor zichzelf vragen die men heeft om meer inzicht in het incident te krijgen. Mondelinge vragen zijn nog niet toegestaan.
Stap 4 Informatieronde
De leden van de groep stellen informatieve, inhoudelijke vragen aan de inbrenger. Dit zijn vragen naar wie, wat, waar en hoe.

Slide 54 - Tekstslide

Incidentmethode
Stap 5 Percepties van het vraagstuk
Ieder schrijft voor zichzelf zijn/haar beeld van het probleem op. Wanneer iedereen klaar is worden de verschillende percepties besproken.

Stap 6 Verschillen in percepties onderzoeken
De ‘inbrenger’ geeft een reactie op de verschillende percepties die zijn besproken. De groep praat over de verschillende percepties en de ‘inbrenger’ kiest uit met welke wordt verder gegaan.

Slide 55 - Tekstslide

Incidentmethode
Stap 7 Delen van ervaringen en suggesties
De groepsleden delen hun ervaringen met soortgelijke vraagstukken en situaties. 
Stap 8 Wat neem je mee (inhoud)?
De ‘inbrenger’ begint en geeft aan welke suggesties hij/zij gaat gebruiken. Daarna vertellen de andere groepsleden wat zij hebben opgepikt uit de inhoud van de sessie.
Stap 9 Wat neem je mee (proces)?
Iedereen reflecteert op de sessie (manier van werken, eigen inbreng hierin.) 

Slide 56 - Tekstslide