Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Stijl 3F: dat-wat / die-wie / die-dat

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Is dat het enige (dat / wat) je hierover te zeggen hebt?
A
dat
B
wat

Slide 2 - Quizvraag

Het muziekstukje (dat / wat) werd uitgevoerd.
A
dat
B
wat

Slide 3 - Quizvraag

De vrouw aan (die / wie) ik de bloemen gaf.
A
die
B
wie

Slide 4 - Quizvraag

Alles (dat / wat) ik wil, lijkt zo ver weg.
A
dat
B
wat

Slide 5 - Quizvraag

De chauffeur aan (die / wie) ik mijn levensverhaal vertelde.
A
die
B
wie

Slide 6 - Quizvraag

Personen (die / wie) jonger zijn dan achttien, mogen in de supermarkt geen alcohol en sigaretten kopen.
A
die
B
wie

Slide 7 - Quizvraag

Ik zag een meisje (dat / wat) een lachbui kreeg.
A
dat
B
wat

Slide 8 - Quizvraag

Het telefoontje (dat / wat) de conrector naar zijn moeder pleegde, was het laatste wat hij had verwacht.
A
dat
B
wat

Slide 9 - Quizvraag

Of is er iets (dat / wat) je verzwijgt?
A
dat
B
wat

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'dat/wat', 'die/wie' en 'die/dat'?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

'Dat' gebruik je wanneer je verwijst naar onzijdige woorden. Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, is een onzijdig woord. 


Het huis dat daar staat.


Slide 13 - Tekstslide

'Wat' gebruik je:
  • bij een overtreffende trap;
  • wanneer je terugverwijst naar de hele zin;
  • wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.
Het mooiste wat ik ooit gezien heb. (overtreffende trap)
Rick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. (terugverwijzing)
Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren. (onbepaald voornaamwoord)

Slide 14 - Tekstslide

'Waarmee' gebruik je als je verwijst naar dingen,
'met wie' gebruik je als je verwijst naar personen.
  • Het racket waarmee ik tegen de bal geslagen heb. (ding)
  • Het meisje met  wie ik naar het feest ga. (persoon)

Slide 15 - Tekstslide

INSTRUCTIE
Wat? oefeningen dat-wat, die-wie, die-dat Studiemeter
Klaar? maak de deeltoets
Hoe? laptop
Met wie? zelfstandig
Hulp? klasgenoot, docent
Hoe lang? deze les
Wanneer is het goed?  als je het bij de docent hebt gemeld

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link