Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

2.1 persoonsvorm: enkelvoud of meervoud

Stijl en formuleren
2.1 persoonsvorm enkelvoud of meervoud?
2.2 zinsbouw 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Stijl en formuleren
2.1 persoonsvorm enkelvoud of meervoud?
2.2 zinsbouw 

Slide 1 - Tekstslide

DOEL
- je kunt congruentiefoueten (incongruentie) herkennen en verbeteren
- je weet wat congruentie betekent
- je weet wat incongruentie betekent
- je formuleert correcte samengestelde zinnen

Slide 2 - Tekstslide

CONGRUENTIE

Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal.

Dus als het onderwerp enkelvoudig is, moet de persoonsvorm ook enkelvoudig zijn. En als het onderwerp meervoudig is, moet de persoonsvorm ook meervoudig zijn. 

Gelijkheid in getal noemen we congruentie.

Slide 3 - Tekstslide

CONGRUENTIEFOUTEN

We noemen dit ook wel INCONGRUENTIE.


Incongruentie betekent niet gelijk of niet passend.

Dat wil zeggen dat het getal (ev/mv) van het onderwerp en de persoonsvorm niet gelijk zijn.

Dit komt vaak voor bij onderwerpen die voor ons gevoel meervoud zijn, maar taalkundig enkelvoud.


Slide 4 - Tekstslide

Bekijk het filmpje!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

de kudde koeien
A
de
B
kudde
C
koeien

Slide 7 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een groep wielrenners
A
een
B
groep
C
wielrenners

Slide 9 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in:

Men zien/ziet door de bomen het bos niet meer
A
Men
B
zien/ziet
C
door de bomen
D
het bos

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Men zien door de bomen het bos niet meer
B
Men ziet door de bomen het bos niet meer

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

drie pakken rijst
A
drie
B
pakken
C
rijst

Slide 13 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

twintigduizend mensen
A
twintigduizend
B
mensen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Twintigduizend mensen bezocht het festival
B
Twintigduizend mensen bezochten het festival

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een partij sportschoenen
A
een
B
partij
C
sportschoenen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

de meeste musea
A
de
B
meeste
C
musea

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Op Museumdag is de meeste musea gratis toegankelijk.
B
Op Museumdag zijn de meeste musea gratis toegankelijk.

Slide 20 - Quizvraag

GELEERD?
- je kunt congruentiefouten (incongruentie) herkennen en verbeteren
- je weet wat congruentie betekent
- je weet wat incongruentie betekent

Slide 21 - Tekstslide

Maken:
Opdrachten 2.1 
boek B blz. 226 en 227

Tijd: 10 minuten

Slide 22 - Tekstslide

Inversie
Het omkeren van de gewone volgorde
onderwerp + persoonsvorm

Slide 23 - Tekstslide

Morgen gaat hij naar Limburg
A
inversie
B
geen inversie

Slide 24 - Quizvraag

Hij gaat daar carnaval vieren
A
inversie
B
geen inversie

Slide 25 - Quizvraag

Gaat hij dan 's zondags wel naar de kerk?
A
inversie
B
geen inversie

Slide 26 - Quizvraag

Ik denk het niet.
A
inversie
B
geen inversie

Slide 27 - Quizvraag

Maakt hij het niet te bont?
A
inversie
B
geen inversie

Slide 28 - Quizvraag

Thuis houdt hij het altijd rustig.
A
inversie
B
geen inversie

Slide 29 - Quizvraag

Inversie mag alleen als..
- een zin vragend is > Maakt hij het niet te bont?
- een zin begint met een ander zinsdeel dan het onderwerp > 
Morgen ga ik naar de kapper.
- er een bijzin voor de (hoofd)zin staat > Omdat ik ziek ben, ga ik naar huis.

Slide 30 - Tekstslide

Waar gaat het vaak mis?
Bij samengestelde zinnen. Dan is er sprake van een onjuiste inversie.




Bepaal bij de volgende zinnen
A: of er sprake is van inversie
B: of het mag
C: hoe je het op kunt lossen wanneer het niet mag.

Slide 31 - Tekstslide

Vanochtend stapte hij in de douche en waste hij zich daarna snel.

Slide 32 - Open vraag

Hij poetste zijn tanden en kleedde hij zich aan.

Slide 33 - Open vraag

Zijn moeder maakte het ontbijt, maar hij lustte de pindakaas niet.

Slide 34 - Open vraag

Ontstemd sprong hij op de fiets en trapte hij daarna naar school.

Slide 35 - Open vraag

Samengestelde zin
In een samengestelde zin mag je woorden weglaten. 
Je gebruikt dan een samentrekking.

Dit mag alleen als de woorden precies 
dezelfde betekenis, vorm en functie hebben. 

Slide 36 - Tekstslide

Foute voorbeelden: 
Je boeken liggen hier, maar je pen daar. 

Deze tas is afgeprijsd en heb ik daarom meteen gekocht.

Eerst zetten we de bar neer en dan de partytenten op. 

Het pakket is groot, maar inmiddels wel verzonden. 

Slide 37 - Tekstslide

Maken: 

2.2 opdracht 1 t/m 4
 blz. 228 t/m 231

Extra oefenen?
Dit kan op www.cambiumned.nl

Slide 38 - Tekstslide