Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Les 27/1 English - G1VPT -use of dictionary
English: Use of dictionary
G1VPT 27-01-2023
1 / 44
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
MBO
Studiejaar 4
In deze les zitten
44 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
English: Use of dictionary
G1VPT 27-01-2023
Slide 1 - Tekstslide
GOAL
You will learn how to use a paper dictionary.
You will learn how to find abbreviations (afkortingen).
We gaan kijken naar hoe je een woordenboek gebruikt, en wat je het beste kunt doen als je een onbekend woord in de tekst tegenkomt.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Stam van het woord
It was
extremely
cold outside. > stam = extreme
She
loved
her new phone. > stam = love
That is
unfair
. > stam = fair
They are
talking
too much. > stam = talk
Slide 6 - Tekstslide
Wat is de stam van het volgende woord:
accurately
Slide 7 - Open vraag
Gebruik je woordenboek! Wat is de betekenis van het volgende woord:
accurately
Slide 8 - Open vraag
a) Normale
b) Rare
c) Rommelig
Slide 9 - Tekstslide
wat is juist?
A
normale
B
rare
C
rommelig
Slide 10 - Quizvraag
a) troebel
b) bodemloos
c) helder
Slide 11 - Tekstslide
welke is juist?
A
troebel
B
bodemloos
C
helder
Slide 12 - Quizvraag
a) producten
b) papier
c) afval
Slide 13 - Tekstslide
welke is juist?
A
producten
B
papier
C
afval
Slide 14 - Quizvraag
a) waarderen
b) kritiek geven
c) Kiezen
Slide 15 - Tekstslide
welke is juist?
A
waarderen
B
kritiek geven
C
kiezen
Slide 16 - Quizvraag
a) zuinig
b) geinteresseerd
a) zuinig
b) verspillend
c) geinteresseerd
Slide 17 - Tekstslide
welk antwoord is goed?
A
zuinig
B
verspillend
C
geinteresseerd
Slide 18 - Quizvraag
abbreviations
In het woordenboek staat een lijst met afkortingen (abbreviations). Vaak in de introductie of daarna.
Slide 19 - Tekstslide
Noteer de betekenis van de afkorting: e.g.
Slide 20 - Open vraag
e.g.
[in het woordenboek bij eg]
e.g. = exempli gratia =
for example = bijvoorbeeld.
"There are many places in the world I would like to visit,
e.g. India, China and Japan."
Slide 21 - Tekstslide
Noteer de betekenis van de afkorting: i.e.
Slide 22 - Open vraag
i.e.
[in het woordenboek bij ie]
i.e. = id est = in other words
= met andere woorden.
"All employees will receive the standard discount;
i.e., 20 percent."
Slide 23 - Tekstslide
Noteer de betekenis van de afkorting: n/a.
Slide 24 - Open vraag
n/a
[in het woordenboek bij N]
n/a = not applicable
= niet van toepassing.
Often used in forms.
Ready for the exam?
yes
Bring your own dictionary.
n/a
Slide 25 - Tekstslide
Abbreviations
Bekijk de lijst met afkortingen uit jouw eigen woordenboek
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Read the definition
what kind of word is it (welk woordsoort)
most common meaning is listed first(meest voorkomende betekenis als eerste)
pronunciation (uitspraak)
example sentences (voorbeeldzinnen)
spellings in other English derivations (afkomst) (US English, British English, Australian English, etc.).
Slide 28 - Tekstslide
Werkwoorden:
- zoek op het 'hele werkwoord'
- let op onregelmatige werkwoorden
- achterin vind je lijst met onregelmatige werkwoorden
Zelfstandige naamwoorden:
- zoek op het 'enkelvoud' (men > man / teeth > tooth)
Spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen
- zoek op het belangrijkste woord (zelfst. nw. of ww.)
Kijk goed of er meerdere betekenissen staan!
"Het woord staat niet in het woordenboek"
Slide 29 - Tekstslide
Woord in meervoud?
- staat bij enkelvoud.
Children saat bij child
Vervoegd werkwoord?
- Staat bij de orginele vorm van het werkwoord.
Thought staat bij think
"Het woord staat niet in het woordenboek"
Slide 30 - Tekstslide
Accent
The
= het betreft een zelfstandig naamwoord
a
ccent
/
acc
e
nt
= klemtoon
e
ksent
/
eks
e
nt
= uitspraak
1
accent /
2
accent = zelfde schrijfwijze maar ander betekenis OF andere uitspraak
klemtoon
,
uitspraak = komma tussen kleine betekenisverschillen (bij grotere betekenisverschillen staat er een
;
ertussen)
the ~ is
on
exotic flowers = voorbeeld met belangrijkste woord in blauw
[ook fig]
= extra informatie [ook figuurlijk]
~
heet een 'tilde' in het Engels
Slide 31 - Tekstslide
Prefixes
Basiswoorden kunnen worden uitgebreid met een
prefix = voorvoegsel
De betekenis verandert dan!
Frequent /
In
frequent
Gratitude /
In
gratitude
Slide 32 - Tekstslide
Suffixes
Basiswoorden kunnen worden uitgebreid met een
suffix = achtervoegsel
De betekenis verandert dan!
Fear /
Fear
less
To prevent /
Prevent
able
Slide 33 - Tekstslide
Pak je woordenboek er weer bij
Beantwoord de volgende vragen m.b.v. een Engels - Nederlands woordenboek
Bekijk de abbreviations in het woordenboek als
Slide 34 - Tekstslide
What is the meaning of the verbs:
arm / stomach / leg? (choose the first VERB meaning from the dictionary)
Slide 35 - Open vraag
How many collocations (samengestelde woorden) can you make with paper
Example with head: headache / headline / etc.
Slide 36 - Open vraag
Who uses an easel?
A
painter
B
farmer
C
mountain climber
D
trader
Slide 37 - Quizvraag
Which is the odd one out?
spade - hammer - crouton - pliers
A
spade
B
hammer
C
crouton
D
pliers
Slide 38 - Quizvraag
Which is the odd one out?
elm - daffodil - pine - beech
A
elm
B
daffodil
C
pine
D
beech
Slide 39 - Quizvraag
Some dictionaries tell you whether a word is British (BE) or American English (AE / USA)
British
English
American
English
high
school
lorry
vacation
biscuit
pavement
Slide 40 - Sleepvraag
'Hold your horses!'
Wat betekent dit?
Slide 41 - Open vraag
"Hit the sack'
Wat betekent dit?
Slide 42 - Open vraag
Deze lessonUp doorgewerkt.
Wat wil je volgende week nog behandeld hebben?
Slide 43 - Tekstslide
That's all folks
Slide 44 - Tekstslide