Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Intro How to use a dictionary
How to use a dictionary
1 / 11
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
Middelbare school
vmbo g, t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-4
In deze les zitten
11 slides
, met
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
How to use a dictionary
Slide 1 - Tekstslide
Goals
After this lesson...
- you know
how
to use a dictionary
- you know
when
to use a dictionary
- you know what all the elements of a dictionary entry mean
- you have practised using a dictionary.
Slide 2 - Tekstslide
Hoe 'lees' je een woordenboek
Het woord dat je opgezocht hebt.
De uitspraak van het woord.
Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord.
~ vervangt het woord in dat je hebt opgezocht in de voorbeelden.
Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt.
Slide 3 - Tekstslide
Abbreviations = afkortingen
Geven o.a. woordsoorten aan.
Voor/achter in je woordenboek vind je een lijst met de afkortingen die in het woordenboek gebruikt worden.
Slide 4 - Tekstslide
Hoe gebruik je een woordenboek?
Tips:
De woorden staan op alfabetische volgorde.
Gebruik de gidswoorden boven aan. Deze geven het 1e woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord.
Let op welke vertaling (het best) past in de context.
Zoek naar de stam van het woord.
Slide 5 - Tekstslide
Welke woorden zoek je op?
Als je een woord tegenkomt dat je nog niet kent, maak eerst de zin af. Misschien kun je raden wat het betekent.
Bedenk: Is het woord belangrijk voor het begrip van de zin?
Dictionary use costs time!
Slide 6 - Tekstslide
Welke woorden staan NIET in het woordenboek?
Afleidingen
van woorden,
vervoegingen
van werkwoorden en
verkleinvormen
worden lang niet altijd in de woordenlijst of woordenboeken genoemd.
Bijv. Ran, Secondly, Sleeping -> dan zoek je de stam van het woord op
Slide 7 - Tekstslide
Stam van het woord
It was
extremely
cold outside. > stam = extreme
She
loved
her new phone. > stam = love
That is
unfair
. > stam = fair
They are
talking
too much. > stam = talk
Slide 8 - Tekstslide
Wanneer gebruik je een woordenboek?
niet:
- voor elk onbekend woordje
- in elke zin
wel:
- als het nodig is om de vraag te begrijpen/ beantwoorden
- wanneer je anders een heel stuk niet begrijpt
Slide 9 - Tekstslide
Taak
Oefen met het ENG-NL woordenboek door de taken op de worksheet te maken.
Slide 10 - Tekstslide
Goal check
I know
how
to use a dictionary
I know
when
to use a dictionary
I know what all the elements of a dictionary entry mean
I have practised using a dictionary.
Slide 11 - Tekstslide