Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Werkwoordspelling verleden tijd

Wat is niet goed gespeld?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat is niet goed gespeld?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Twee manieren. 

Manier 1:  Maak de zin vragend. 
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?






Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee.
A
neemt
B
chips
C
zij
D
de

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag melk ik de koeien.
A
vandaag
B
melk
C
ik
D
de koeien

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij .... (houden) van zijn kippen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke en sterke werkwoorden (persoonsvorm verleden tijd)
Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd vraag je je 2 dingen af:
  1. Is het werkwoord sterk of zwak?
  2. Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het goede antwoord in.
De voetbalspelers (landen) gisteravond pas laat op Schiphol
A
Landden
B
Landen
C
lande
D
landde

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies