Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Lesson 5, present simple
Lesson 5, writing
1 / 25
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
In deze les zitten
25 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Lesson 5, writing
Slide 1 - Tekstslide
Present simple
Kennen we de present simple nog?
Slide 2 - Tekstslide
Present simple
De present simple wordt gebruikt om dingen te vertellen die altijd waar zijn of vaak gebeuren.
Ik voetbal elke dinsdag.
I
play
soccer every Tuesday.
Ik ga elke dag naar school.
I
go
to school every day.
Slide 3 - Tekstslide
Present simple
De present simple kent drie vormen.
Een bevestigende vorm (+)
I
go
to school every day.
Een ontkennende vorm
I
don't (do not) go
to school every day.
Een vragende vorm
Do I go
to school every day?
Slide 4 - Tekstslide
Present simple
To talk
+
-
?
I/you
I talk
You talk
I don't (do not) talk
You don't (do not) talk
Do I talk?
Do you talk?
He/she/it
He talks
She talks
It talks
He/she/it doesn't (does not) talk
Does he talk?
Does she talk?
Does it talk?
We/you/they
We talk
You talk
They talk
We/you/they don't (do not) talk
Do they talk?
Do you talk?
Do they talk?
Slide 5 - Tekstslide
(+) He _________(to like) to draw.
Slide 6 - Open vraag
(-) I _________(to like) to draw.
Slide 7 - Open vraag
(?) _____________(we-to like) to draw.
Slide 8 - Open vraag
(-)She _____________(to like) to draw.
Slide 9 - Open vraag
Onregelmatig werkwoord 'to be'
To be betekent zijn. Wie kan een Nederlands voorbeeld geven met het werkwoord zijn?
Slide 10 - Tekstslide
Onregelmatig werkwoord 'to be'
Het werkwoord zijn in het Nederlands:
Ik ben
Jij bent
Wij zijn
Hij is
Zij is
Slide 11 - Tekstslide
to be
Het werkwoord 'to be'
I am
You are
He/she/it is
We are
You are
They are
Slide 12 - Tekstslide
Present simple
To be
+
-
?
I
I am
I am not
Am I?
You
You are
You are not
Are you?
He/she/it
He is
She is
It is
He is not
She is not
It is not
Is he?
Is she?
Is it?
We/you/they
We are
You are
They are
We are not
You are not
They are not
Are we?
Are you?
Are they?
Slide 13 - Tekstslide
(+) I __________ cool.
Slide 14 - Open vraag
(-) You __________ cool.
Slide 15 - Open vraag
(?) __________ (he)cool?
Slide 16 - Open vraag
To have got
Het laatste onregelmatige werkwoord van deze les.
Wat betekent to have got?
Slide 17 - Tekstslide
To have got
Dit betekent hebben.
Slide 18 - Tekstslide
to have got
to have got
+
-
?
I
You
I have got time
I haven't (have not) got time
Have I got time?
He/she/it
He has got time
He hasn't got (has not got) time.
Has he got time?
We
you
they
We have got time
We haven't (have not) got time
Have we got time?
Slide 19 - Tekstslide
(+) I __________ a new bike. (to have got)
Slide 20 - Open vraag
(?) _________ a pen? (you - to have got)
Slide 21 - Open vraag
(-) We __________ a new car.
Slide 22 - Open vraag
(-) You __________ homework.
Slide 23 - Open vraag
(+) They __________ two sisters.
Slide 24 - Open vraag
Homework
Opdracht 5 t/m 9
Klaar? Pak je laptop en doe de test yourself. Klascode = 617535
Slide 25 - Tekstslide