Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
woordvolgorde
Woordvolgorde + bijwoorden van frequentie
1 / 26
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 2,3
In deze les zitten
26 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Woordvolgorde + bijwoorden van frequentie
Slide 1 - Tekstslide
Voorbeeld
Keith
used to watch
television
in his room
at bedtime.
Wie
-
doet
-
wat
-
waar
- wanneer.
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoorden
De werkwoorden in een zin staan vaak bij elkaar. Dit is het
werkwoordelijk gezegde.
I
have lived
here since 2013
Bij vragen komt er een werkwoord voor het onderwerp te staan.
Have
they
lived
here since 2013?
Slide 3 - Tekstslide
Vraagwoorden
Als je een vraag maakt met een vraagwoord, staat het vraagwoord altijd aan het begin van de zin.
When
does the film start?
De vraagwoorden
who
,
what
en
which
kunnen het
onderwerp van de vraag worden.
What
happened next?
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.
Slide 9 - Quizvraag
Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend
Slide 10 - Quizvraag
wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training
every Sunday
their son
Slide 11 - Sleepvraag
Wie
doet
wat
waar
waar
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight
Slide 12 - Sleepvraag
Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?
Slide 13 - Quizvraag
Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town.
D
I met yesterday her in town.
Slide 14 - Quizvraag
Choose the sentence with the correct word order.
A
My sister got married last year.
B
my sister got Last yearmarried.
C
My sister last year got married.
Slide 15 - Quizvraag
Bijwoorden van Frequentie
woorden die aangeven hoe vaak je iets doet
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Waar staan deze woorden in een zin?
Slide 18 - Tekstslide
Behalve bij:
Vorm van
To Be
(am, is, are, was, were)
Dan:
achter
het werkwoord:
She
is
never
on time.
He
is
always
complaining
Slide 19 - Tekstslide
De bijwoorden van frequentie
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never)
staan
voor
het werkwoord.
Behalve .............
Slide 20 - Tekstslide
Bij de werkwoorden :
Am/ are/ is/ was / were zetten
we het bijwoord van Frequentie
achter
het werkwoord
He
is
never
late
She
was
always
happy
Slide 21 - Tekstslide
Choose the sentence with the correct word order.
A
We are never in a position to complain.
B
We never are in a position to complain.
Slide 22 - Quizvraag
Choose the sentence with the correct word order.
A
Have ever you read a novel by J.R.R. Tolkien?
B
Have you read ever a novel by J.R.R. Tolkien?
C
Have you read a novel by J.R.R. Tolkien ever?
D
Have you ever read a novel by J.R.R. Tolkien?
Slide 23 - Quizvraag
Choose the sentence with the correct word order.
A
They often go out in the weekends.
B
They go often out in the weekends.
Slide 24 - Quizvraag
Choose the sentence with the correct word order.
A
Who gives never a straight answer?
B
Who gives a straight answer never?
C
Who never gives a straight answer?
D
Who gives a straight never answer?
Slide 25 - Quizvraag
Correct word order:
summer / we / here / are / in / usually
A
Usually we are here in summer.
B
We usually are here in summer.
C
We are usually in summer here.
D
We are usually here in summer.
Slide 26 - Quizvraag