Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Werken in een arbeidsorganisatie H1

Hoofdstuk 1


Werken in een arbeidsorganisatie
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1


Werken in een arbeidsorganisatie

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Theorie: Wat is een bedrijf?
  • Verwerkingsvragen
  • Theorie: Organisatiestructuur
  • Verwerkingsvragen 

Slide 2 - Tekstslide

BEDRIJF
Winkel = bedrijf.
Bedrijf = onderneming / arbeidsorganisatie.
Bedrijf = plek waar consument iets kan kopen --> product of dienst. 
Plek waar iets gekocht kan worden --> online en/of offline. (cross channeling, klant bepaalt zelf op welke manier iets gekocht wordt)

Slide 3 - Tekstslide

Dienst
Product

Slide 4 - Tekstslide

 3 SOORTEN BEDRIJVEN IN MKB
  • Midden Klein Bedrijf (MKB)
  • 3 soorten
    - Middelgrote bedrijven (50 - 250 medewerkers)
    - Kleine bedrijven (10 - 50 medewerkers)
    - Microbedrijven (1 - 10 medewerkers)

Slide 5 - Tekstslide

PROFIT OF NON-PROFIT
Er zijn twee soorten bedrijven, bedrijven die voor profit gaan en bedrijven die niet voor profit gaan (non-profit)

Profit = Engels voor winst. Een bedrijf wilt winst maken. Denk aan Hema, Kruidvat, je stageplek.
Non-profit = liefdadigheid, zoals voedselbank, kledingbank etc. 

Slide 6 - Tekstslide

MKB
A
Museum Kunst Bedrijf
B
Mini Kunst Bende
C
Midden- en Kleinbedrijf

Slide 7 - Quizvraag

Tot het Midden en Kleinbedrijf (MKB) behoren bedrijven met minder dan 100 werknemers
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel werknemers zijn er maximaal in een mkb-bedrijf?
A
50
B
100
C
250
D
500

Slide 9 - Quizvraag

Verwerkingsopdracht
Maak nu vraag 1a t/m 4e

Slide 10 - Tekstslide

ORGANISATIESTRUCTUUR
= de manier waarop het bedrijf is opgebouwd. 

  • Iedere afdeling/ medewerker eigen taken/werkzaamheden.
  • Door samenwerking loopt al het werk goed.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

WERKEN ALS ASSISTENT
  • Uitvoerende rol = instructie van leidinggevende.
  • Instructie via overleg.
  • Dagelijks of wekelijks overleg.
  • Na tijdje ken je je werkzaamheden. 

Slide 13 - Tekstslide

NA HET OVERLEG WEET JE:
- wat je die dag of week gaat doen;
- in welke volgorde je het werk gaat doen;
- hoe je het werk moet doen;
- wanneer je klaar moet zijn met het werk.

Eigen initiatief altijd bespreken.

Slide 14 - Tekstslide

BELANGRIJKE VAARDIGHEDEN
  • Werktempo
    Werk binnen bepaalde tijd af 
  • Sociale vaardigheid
    met collega's + klanten
  • Beroepshouding
    best doet om taken te doen, professionele houding, actieve houding

Slide 15 - Tekstslide

Een rit in een taxi is een?
A
Product
B
Dienst

Slide 16 - Quizvraag

Een bloemist verkoopt of levert een?
A
Product
B
Dienst

Slide 17 - Quizvraag

En een tandarts?
A
Product
B
Dienst
C
Beide

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn belangrijke vaardigheden
A
Werktempo
B
Beroeps houding
C
Sociale vaardigheid

Slide 19 - Quizvraag

Verwerkingsopdracht
Maak nu vraag 5a t/m 9

Slide 20 - Tekstslide

Deze les vond ik:
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Goederen komen niet zomaar in een bedrijf. Ze hebben een lange weg afgelegd voor je ze kunt kopen of verkopen. De bedrijfskolom geeft een overzicht van de weg die goederen afleggen.

Slide 22 - Tekstslide

TAAK BEDRIJF IN BEDRIJFSKOLOM
Volgende bedrijf krijgt de goederen:
  • op tijd
  • op de juiste plek
  • onbeschadigd
  • compleet 

Niet alle bedrijfskolommen hetzelfde. 

Slide 23 - Tekstslide

BEDRIJFSKOLOM
  • Goederen moeten weg afleggen voordat in bedrijf zijn. 
  • Bedrijfskolom = overzicht hiervan
  • Alle bedrijven waar product geweest is. 

Slide 24 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Is de bedrijfskolom altijd deze lengte?

Slide 25 - Tekstslide