Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Oefentoets hoofdstuk 2; materiaal en omgeving.

Oefentoets hfdstk 2; materiaal en omgeving.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets hfdstk 2; materiaal en omgeving.

Slide 1 - Tekstslide

-materiaal en omgeving-
Welke beschrijving past het best bij ‘ontwikkelingsmaterialen’?
A
Materialen waarmee kinderen een constructie of bouwwerk maken.
B
Materialen waarbij het kind vanzelf ontdekt of hij het goed doet.
C
Materialen die kinderen helpen bij het leerproces
D
Materialen die uitdagen tot experimenteren

Slide 2 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Noem een voorbeeld van een activiteit met ongevormde materialen?
A
Figuurtjes maken van kurk en ijzerdraad.
B
Een toren bouwen van houten blokken.
C
Taartjes maken met zand en water.
D
Een puzzel maken.

Slide 3 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Voor welke activiteit kun je oude computers gebruiken?
A
Techniekactiviteiten
B
Sportactiviteiten
C
Drama activiteiten
D
Muziekactiviteiten

Slide 4 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Wat is een voorbeeld van een routinemateriaal?
A
Een poppenhoek
B
Een puzzel
C
Een leeshoek
D
Een rekenkast

Slide 5 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Welke pedagoog ontwikkelde het eerste ontwikkelingsmateriaal?
A
R. Steiner
B
M. Montessori
C
F. Fröbel
D
H. Pakhurst

Slide 6 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Welke pedagoog ontwikkelde veel ontwikkelingsmateriaal passend bij leeftijdsfasen?
A
F. Fröbel
B
M. Montessori
C
H. Parkhurst
D
R. Steiner

Slide 7 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Waarom is het belangrijk dat kinderen een cognitieve kaart van een ruimte kunnen
maken?
A
Hierdoor ontwikkelen ze ruimtelijk inzicht.
B
Zo vinden ze hun eigen lokaal terug.
C
Ze leren zo om zelfstandig te werken.
D
Ze voelen zich veiliger als ze weten waar ze zijn en hoe ze kunnen lopen.

Slide 8 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Wat betekent ergonomisch verantwoord werken?
A
Dat je rekening houdt met wat de kinderen willen.
B
Dat er gezond gegeten en gedronken wordt.
C
Dat de groepsgrootte verantwoord is.
D
Dat je veilig en gezond kunt werken.

Slide 9 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Mag een school helemaal zelf bepalen hoe de binnenruimtes en de speelplaats er uit zien?
A
Nee, de school moet dit eerst met de medezeggenschapsraad bespreken.
B
Nee, in de wet staat aan welke eisen de binnen- en buitenruimtes moeten voldoen.
C
Ja, maar de ruimtes moeten uitdagend genoeg zijn voor de kinderen.
D
Ja, zolang de leerkrachten en directie het met elkaar eens zijn is dit geen probleem.

Slide 10 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Stelling: Schommels en duikelstangen kun je voor het overzicht het beste midden op het speelplein zetten.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 11 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Oudere basisschoolkinderen zullen op de buitenschoolse opvang (BSO) behoefte hebben aan activiteiten buiten de klas.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 12 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Stelling I: Open materialen kun je altijd op verschillende manieren gebruiken.
Stelling II: Een voorbeeld van open materialen zijn de spullen in een poppenhoek.
A
Stelling I juist.
B
Stelling II is onjuist.
C
Beide stellingen zijn onjuist.
D
Beide stellingen zijn juist.

Slide 13 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Op welke leeftijd spelen de kinderen het liefst met realistische materialen?
A
2-4 jaar.
B
4-6 jaar.
C
6-9 jaar.
D
9-12 jaar.

Slide 14 - Quizvraag

-materiaal en omgeving-
Waarom worden dagritmekaarten bij de kleuters veel gebruikt?
A
Zo kunnen ouders ’s morgens zien wat hun kind die dag gaat doen.
B
Dit is een handig geheugensteuntje voor de leerkracht.
C
Om kleuters het dagritme duidelijk te maken.
D
Zo kan een invaller de klas makkelijker overnemen, het dagritme is helder.

Slide 15 - Quizvraag