Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Les 039 - Rekenen met symbolen

B-PW6 Les 039
Rekenen met symbolen in de techniek
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
ProcestechniekMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

B-PW6 Les 039
Rekenen met symbolen in de techniek

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Na deze les kun je:
  • Uitleggen wat een lettersymbool is en wanneer je deze gebruikt.
  • De rekensymbolen benoemen
  • Lettersymbolen voor grootheden/eenheden opzoeken in je tabellenboek
  • Rekenen met symbolen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het gebruik van symbolen in formules?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Maken jullie tijdens je werk gebruik van formules met symbolen?

Slide 4 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn symbolen?
  • Een symbool is een teken waarmee je iets duidelijk maakt.
  • Dit kan een afbeelding, letter of cijfer zijn.

  • Als we een letters in een formule gebruiken dan is dit ook een symbool.
    Voorbeeld:                                                            (inhoud van een kubus berekenen)
  • Inhoud = lengte x breedte x hoogte        (m3of l)
  • V = l x b x h                                                             V, l, b en h zijn symbolen
  • Wiskundige symbolen (+, -, x, :, etc)      

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lettersymbolen bij het rekenen
In je werk als operator heb je niet alleen te maken met symbolen in de vorm afbeeldingen, maar kom je ze ook tegen in de vorm van letters.

Veel grootheden en eenheden worden afgekort met een symbool.



In het tabellenboek vind je een uitgebreidere lijst.          (Codex NA 5 tabel 1)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lettersymbolen bij het rekenen
  • Lettersymbolen geven niet alleen grootheden en eenheden weer
  • Je gebruikt lettersymbolen ook om onbekenden aan te geven.

  • Voorbeeld:          (druk van een gas berekenen dat je langzaam verwarmd)
  • Formule:               druk gas = 0,004 x temperatuurverhoging + 1,20
  • De twee onbekenden zijn de druk en en de temperatuurverhoging
  • De onbekenden kunnen we weergeven met een lettersymbool.
  • d = 0,004 x t + 1,20

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met lettersymbolen
Aan getallen die alleen uit getallen bestaan kunnen we rekenen.                        (+, -, x, :, ^)
  • 2 + 2 = 4           4 : 2 = 2                               22= 4                    etc. 

Dit kunnen we ook vergelijkingen die één of meerdere onbekenden (lettersymbolen) bevatten. Maar om dit goed te doen zijn er wat extra regels die je moet onthouden.

De wiskunde bewerkingen waar we het in deze les gaan hebben zijn:
  • Optellen en aftrekken met Symbolen
  • Vermenigvuldigen en delen met symbolen
  • Machtverheffen met symbolen
  • Haakjes wegwerken met symbolen

Slide 9 - Tekstslide

+ optellen
- aftrekken
x vermenigvuldigen
: delen
^ machtverheffen
Optellen en Aftrekken met Symbolen
Je kunt getallen met symbolen  bij elkaar optellen wanneer het symbool (x, y, a) gelijk is.
  • 320 producten + 290 producten = 610 producten                    dit kunnen we schrijven als;
  • 320p + 290p = 610p                                                                                 (de p verandert niet)

Je kunt getallen met symbolen bij van elkaar aftrekken wanneer het symbool (x, y, a) gelijk is.

Voorbeelden:
  • 41a + 17a = 58a
  • 16x + 431x = 447x
  • 116t - 24t = 92t
  • 45y - 32y = 13y

Slide 10 - Tekstslide

Getallen met symbolen (10x, 30y, 41a)
Optellen en Aftrekken met Symbolen
Maar wat als er in een formule verschillende symbolen staan?                   
  • 5x + 7y + 3 - 2x                                                                   (5x en -2x / 7y / 3)

Je kunt alleen de symbolen bij elkaar opstellen/aftrekken die gelijk zijn.
  • Je kunt de symbolen die gelijk zijn samennemen               (5x en -2x)           je krijgt dan:
  • 5x -2x + 7y + 3    =     3x + 7y + 3 

Voorbeeld
  • 2c - 5 - 7u + 8c + 2u  =  2c + 8c - 7u + 2u - 5  =  10c - 5u - 5
  • 12t + 4 - 6b - 11t + 8b  12t - 11t - 6b + 8b + 4  =  1t + 2b + 4  =  t + 2b + 4                        (1t = t)


Slide 11 - Tekstslide

Getallen met symbolen (10x, 30y, 41a)
Vermenigvuldigen met Symbolen
  • Je kunt verschillende lettersymbolen niet bij elkaar optellen of van elkaar aftrekken.

  • Bij vermenigvuldigen kan dit wel
                                                          (het maakt niet uit met welke en/of hoeveel letters je te maken hebt)

Voorbeeld som:              8 * 4 * x * 5 * t * 9                                      hoe lost je dit op?
  1. Vermenigvuldig eerst alle getallen met elkaar:                  8 * 4 * 5 * 9 = 1440
  2. Vermenigvuldig het getal met de letters:                              1440 * t * x = 1440tx


Slide 12 - Tekstslide

* is een teken voor vermenigvuldigen (om verwarring met de x te voorkomen)
Vermenigvuldigen met Symbolen
Soms heb je in een som niet alleen te maken met vermenigvuldigen, maar ook met optellen en aftrekken!

Dan gelden er andere regels:
  • Je moet altijd eerst vermenigvuldigen, voordat je mag opstellen of aftrekken.
  • Dit is de computerregel                                       (codex WI 4 tabel 2)

Voorbeeld:          8 * 4 + x * 5 * t - 9
  1. Vermenigvuldigen:           8 * 4 = 32    en x * 5 * t = 5xt
  2. Optellen/Aftrekken:           32 - 5xt - 9  =  32 - 9 + 5xt  = 23 + 5xt


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Delen met Symbolen
Je hebt gezien dat je getallen met lettersymbolen met elkaar kunt vermenigvuldigen, ook al zijn de lettersymbolen niet gelijk.

  • Bij delen geld hetzelfde.
  • Als je gaat delen met symbolen dan schrijf je dit vaak als een breuk

Er zijn drie manieren om te delen met symbolen:
  1. Je deelt het lettersymbool door een heel getal.
  2. Je deelt het lettersymbool door een ander lettersymbool.
  3. Je deelt het lettersymbool door hetzelfde lettersymbool.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Machtsverheffen met Symbolen
Als je gaat machtsverheffen dan vermenigvuldig je een getal een aantal keren met zichzelf.
  • voorbeeld:                 53 betekent 5 x 5 x 5 = 125
Bij een lettersymbool gelden precies dezelfde regels als bij de getallen.
  • voorbeeld:                  a3 betekent a x a x a 
Als je gaat rekenen met machten, dan heb je verschillende mogelijkheden.
  • Vermenigvuldigen met machten                    b4 x b8 = b(4+8) = b12
  • Delen met machten                                              f6 : f2 = f(6-2) = f4
  • Machten van 0                                                        m0 = 1
  • Negatieve machten                                             p-3 = 1/p3

Slide 16 - Tekstslide

Lees de les over machten eens door om de regels nog eens te bekijken.
Haakjes wegwerken met Symbolen
Zoals je weet uit de computerregel, moet je altijd eerst uitrekenen wat tussen haakjes staat.
Maar hoe zit dat als je te maken hebt met lettersymbolen tussen haakjes?

Bepaald eerst welke bewerking er tussen haakjes staat. Dit is bepalend voor de manier van oplossen

Wat staat er tussen haakjes?
  1.  Getallen en/of lettersymbolen die je moet optellen of moet aftrekken.
  2. Getallen en/of lettersymbolen die je moet vermenigvuldigen of moet delen.
  3. Getallen en/of lettersymbolen die je moet verheffen tot een macht.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 21 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 22 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 23 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Maak de oefenvragen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies