In deze les zitten 89 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
Wat gaan we deze les doen?
breuken (TAFELS)
zelfstandig werken
Afsluiting Tijd: 60 minuten
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Video
Slide 4 - Tekstslide
BREUKEN
Een breuk is
een deel.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Kies het goed antwoord
timer
0:10
A
4/5 > 1
B
4/5 = 1
C
4/5 < 1
Slide 8 - Quizvraag
Kies het goed antwoord
timer
0:10
A
4/3 > 1
B
4/3 = 1
C
4/3 < 1
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
timer
0:10
Vereenvoudig de breuk 14/8 zo ver mogelijk
Slide 15 - Woordweb
Slide 16 - Tekstslide
Ongelijknamige breuk
Als de noemer niet hetzelfde is, is het een ONGELIJKNAMIGE breuk.
Je moet dus eerst de breuk
GELIJKNAMIG maken. (de NOEMERS
hetzelfde maken)
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld
3 1
- + - = ?
8 4
Slide 18 - Tekstslide
3/8 + 1/4 = ......
stap 1 - noemers gelijk maken
= ..... (vermenigvuldig de
noemers 8 x 4 = 32)
De noemers worden dus 32.
3
1
8
4
3
1
32
32
Slide 19 - Tekstslide
3/8 + 1/4 = .....
Stap 2 - tellers ook aanpassen
We weten nu dat de nieuwe noemer 32 is. (WAT IK ONDER DOE, DOE IK BOVEN OOK)
Om de tellers uit te rekenen maak je kruislinks een keersom:
8 X 1 (groene pijlen)
4 X 3 (blauwe pijlen)
12
8
32
32
3
1
8
4
Slide 20 - Tekstslide
3/8 + 1/4 = ..... Stap 3 - som uitrekenen
We maken van deze breuk een plussom:
12
8
32
32
12
+
8
= 20
5
32
+
32
= 32
8
Vereenvoudig de breuk zover mogelijk:
Beide getallen zijn deelbaar door 4
Slide 21 - Tekstslide
Stap 1 - noemers vermenigvuldigen
8 en 4 zitten in de tafel van 4.
dus daar kun je ook gebruik van maken
3
1
8
4
3
2
8
8
Slide 22 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
breuken herhaling (TAFELS)
breuken vermenigvuldigen
breuken delen
breuken -> decimaal getal
breuken -> procenten Tijd: 60 minuten
Slide 23 - Tekstslide
Even oefenen!
1 3 3 2
- + - = - - - =
2 6 4 6
Slide 24 - Tekstslide
?
1810
5429
A
<
B
>
C
=
Slide 25 - Quizvraag
welke is een samengestelde breuk?
A
1,5
B
5
C
3/2
D
3 1/2
Slide 26 - Quizvraag
2513−2518=
A
5/25
B
1/5
C
-1/5
D
-5/25
Slide 27 - Quizvraag
Je kunt alle breuken met elkaar optellen en aftrekken
A
ja, zonder voorwaarde
B
nee, zeker niet
C
ja, met voorwaarde
D
geen idee
Slide 28 - Quizvraag
als de breuken gelijkwaardig zijn mag je het optellen en aftrekken
A
goed
B
fout
Slide 29 - Quizvraag
Een bakker heeft op een dag 8 appeltaarten in de vitrine te koop staan. Je kunt ook delen van een appeltaart kopen. Er zijn die dag vier klanten die stukken appeltaart kopen. Deze klanten kopen achtereenvolgens 1 3/4 appeltaart, 1/2 appeltaart, 2 1/4 appeltaarten en 2 3/8 appeltaart. Hoeveel appeltaart houdt de bakker op het eind van de dag over? Schrijf je antwoord als een breuk en vereenvoudig zo veel mogelijk
Slide 30 - Woordweb
Er komen 500 gasten in het hotel. 2 van de vijf kiest voor 2 overnachtingen. De rest voor 1 overnachting. Hoeveel gasten nemen 1 overnachting van deze groep?
A
200
B
50
C
450
D
300
Slide 31 - Quizvraag
Breuken vermenigvuldigen
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
procenten
breuken
procentuele toe en afname
Huiswerk
Afsluiting Tijd: 60 minuten
Slide 35 - Tekstslide
Procenten
1% = 1/100 = 0,01
20% = 20/100 = 0,20
38% = ...
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Video
Breuken en decimale getallen
Je kunt breuken en decimale getallen naar elkaar omrekenen.
Je gebruikt hiervoor breuken met als noemer 10 (tienden)
of 100 (honderdsten)
Slide 38 - Tekstslide
Stap 1 van breuk naar decimaal getal
Reken de breuk om naar tienden of honderdsten
1 25
- x 25 = -
4 100
Slide 39 - Tekstslide
Stap 2 van breuk naar decimaal getal
Schrijf de breuk op als decimaal getal.
25 1
- = 0,25 - = 0,25
100 4
Slide 40 - Tekstslide
2523=
Maak een decimaal getal van deze breuk
Slide 41 - Woordweb
25% van 40 is
A
1
B
10
C
20
D
1000
Slide 42 - Quizvraag
1/6 van 30 =
A
18
B
180
C
5
D
1/5
Slide 43 - Quizvraag
83=......
Hoeveel % is
Slide 44 - Woordweb
Wat gaan we deze les doen?
Herhaling - breuken bewerkingen , - van breuk naar decimaal getal - breuken en procenten
rekenen met procenten - bewerkingen, - procentuele toe en afname, -toeslagen
Afsluiting , volgende keer meten en maten Tijd: 60 minuten
Slide 45 - Tekstslide
40% van 950
Eerst 1% uitrekenen, dan 40%
950 : 100% = 9,5
9,5 x 40% = 380
35% van 150
Decimale getal van 35% is 0,35
150 x 0,35 = 52,5
Slide 46 - Tekstslide
25% van 40 is
A
1
B
10
C
20
D
1000
Slide 47 - Quizvraag
37% van 175
A
60,5
B
64,75
C
62,25
D
65,10
Slide 48 - Quizvraag
209=
Maak een decimaal getal van deze breuk
Slide 49 - Woordweb
1/6 van 30 =
A
18
B
180
C
5
D
1/5
Slide 50 - Quizvraag
Procenten worden vaak gebruikt om een afname aan te geven. Een afname betekent dat een hoeveelheid kleiner wordt. Een afname in procenten noem je een procentuele afname.
Je kunt bij een procentuele afname uitrekenen wat de nieuwe hoeveelheid is. De nieuwe hoeveelheid noem je het nieuwe totaal, dit is het oude totaal min de afname. Het oude totaal is de oude hoeveelheid, dit is 100%.
Het nieuwe totaal uitrekenen
Slide 51 - Tekstslide
Voorbeeld
5 van de 100 tegels zijn blauw.
5/100 van de tegels is blauw
5% van de tegels is blauw
5% is een percentage.
Je spreekt dit uit als 'vijf procent
Slide 52 - Tekstslide
Ilse koopt de ski's met stokken. Hoeveel moet ze betalen?
A
156
B
152
C
165
D
162
Slide 53 - Quizvraag
Slide 54 - Tekstslide
Cafe Oranje heeft oranjebitter ingekocht. Verwachting is dat de omzet hiervan € 350,00 per avond zal zijn met een winst van 30 %. Wat is de verwachte winst per week (afronden op 2 decimalen) ?
A
€ 75,50
B
€ 735,00
C
€ 1 050,00
D
€ 1 715,00
Slide 55 - Quizvraag
Tequila sunrise is de lekkerste cocktail....
Uit een enquête met 1200 mensen
- waarbij 2 van de vijf man is
- is een kwart van de mannen het hiermee eens
- en is 65% van de vrouwen het hiermee eens.
Hoeveel mensen zijn het hiermee eens?
Slide 56 - Tekstslide
Voorbeeld
Per fles betaal je € 8,95.Bij afname van 24 flessen krijg je 15 % korting per fles.
Wat is het kortingsbedrag per fles(2 decimalen afronden)?
Slide 57 - Tekstslide
Voorbeeld
Per fles betaal je € 8,95.Bij afname van 24flessen krijg je 15 % korting per fles.
Wat is het kortingsbedrag per fles?
15 % = 15 /100 = 0,15
Dus 0,15 x 8,95 = 1,3425.
Kortingsbedrag is € 1,34
of rekenmachine...
15% x 8,95 = ....
Slide 58 - Tekstslide
Per fles betaal je € 8,95.Bij afname van 24flessen krijg je 15 % korting per fles.
Wat is het kortingsbedrag (2 decimalen afronden)?
15 % = 15 /100 = 0,15
Dus 0,15 x 8,95 = 1,3425.
Kortingsbedrag is € 1,34
Slide 59 - Tekstslide
Als je minstens 24 flessen (a € 8,95 per stuk) van elk soort koopt (wit, rose en rood) krijg je bovenop de 15 % korting , NOG eens 10% extra op het totaalbedrag. Hoeveel betaal je als je 24 flessen van elk besteld?
A
€ 483,30
B
€ 547,74
C
€ 492,97
D
€ 161,10
Slide 60 - Quizvraag
Per fles betaal je € 8,95.Bij afname van 24flessen krijg je 15 % korting per fles.
Als je minstens 24 flessen (a € 8,95 per stuk) van elk soort koopt (wit, rose en rood) krijg je bovenop de 15 % korting , NOG eens 10% extra op het totaalbedrag. Hoeveel betaal je als je 24 flessen van elk besteld (2 decimalen)?
100 -15 % = 85%
Aantal flessen = 3 x 24 = 72 flessen
dus
totaalprijs = 72 x 0,85 x 8,95 = 547,74
10% extra korting dus
totaal 547,74
10 % korting 54,77 -
Totale kosten 492,97
Slide 61 - Tekstslide
Bij een sportzaak zijn de artikelen dit jaar met 20% verhoogd. De prijs van de rugzak was vorig jaar € 120,-. De rugzak kost nu €
A
140
B
150
C
144
D
132
Slide 62 - Quizvraag
Deze artikelen zijn dit jaar met 20% verhoogd.
De prijs van de rugzak was vorig jaar € 120,-.
De rugzak kost nu €
120 : 100 x 120 = 144
Slide 63 - Tekstslide
In week 46 verkoopt pizzeria Italia 410 pizza's. In week 47 verkoopt de pizzeria 10% meer pizza's.
Hoeveel pizza's verkoopt pizzeria Italia in week 47?
A
451
B
410
C
420
D
461
Slide 64 - Quizvraag
Slide 65 - Tekstslide
Procentuele afname berekenen
.
Afname = oud - nieuw
We kunnen ook de formule voor procentuele toename gebruiken.
Is de uitkomst postitief dan is het een toename.
Is de uitkomst negatief dan is het een afname.
Slide 66 - Tekstslide
Procentuele toe- en afname
Maar hoe rekenen we dan het kortingspercentage uit?
(nieuwe prijs - oude prijs)
---------------------------- x 100% = proc toe/afname
Oude prijs
Slide 67 - Tekstslide
Je hebt aspergesoep als voorgerecht op het menu. Bij de inkoop kom je erachter dat de prijzen zijn gestegen van € 5, 50 naar € 6,50 per kilo. Dit wil je doorberekenen. Wat is de procentuele stijging (afronden op 1 decimaal)?
A
15,4%
B
19%
C
18,2%
D
18,18
Slide 68 - Quizvraag
Je hebt aspergesoep als voorgerecht op het menu. Bij de inkoop zie je dat je 25% meer moet betalen voor de asperges. De soep bestaat uit 50% asperges. De soep kost voor de stijging qua inkoop € 1, 50 per kom. Wat betaal je na de stijging zelf voor de asperges voor 50 kommen?
A
€52,50
B
€ 0,94
C
€ 9,38
D
€ 46,88
Slide 69 - Quizvraag
Bedrag voor toeslag
Stel:
BTW is 21%.
Stel je eerst de vraag...
welke prijs hoort bij 100% ?
dan wat is de toeslag en
de daarbij behorende
vermenigvuldigingsfactor...
Slide 70 - Tekstslide
Terug naar 100 %
Een televisie kost € 730,- inclusief 21% btw. Bereken de prijs exclusief btw.
Slide 71 - Tekstslide
Stap 1. Lees de opdracht en bedenk waar de gegevens passen in de verhoudingstabel.
Een televisie kost € 730,- inclusief 21% btw.
Dit is 100 + 21 = 121%
%
100
€
Slide 72 - Tekstslide
Een televisie kost € 730,- inclusief 21% btw.
Dit is 100 + 21 = 121%
%
100
121
€
730
Stap 2. Zet tussen de getallen die je weet de 1
%
100
1
121
€
730
Slide 73 - Tekstslide
Slide 74 - Video
Bij een sportzaak zijn de prijzen 20% verhoogd. Wandelschoenen kosten dit jaar € 225,-. De prijs was vorig jaar €
A
240,00
B
187,50
C
190,15
D
205,00
Slide 75 - Quizvraag
Een winkel verlaagt alle prijzen met 10%. De winkel verlaagt de prijzen een jaar later met 20%. Hoeveel procent verlaagt de winkel de prijzen in totaal?
A
72%
B
50%
C
28%
D
30%
Slide 76 - Quizvraag
volgende keer
maten en meten
Slide 77 - Tekstslide
Afsluiting
Wat hebben we geleerd?
- Uitrekenen van procenten
- berekenen van procentuele toe- en afname
Slide 78 - Tekstslide
Slide 79 - Tekstslide
Hoe noemen we de bovenste getal in een breuk?
A
noemer
B
teller
C
deelstreep
D
breukstreep
Slide 80 - Quizvraag
en de onderste cijfer/getal in een breuk?
A
noemer
B
teller
C
streep
D
delen
Slide 81 - Quizvraag
Slide 82 - Tekstslide
Slide 83 - Tekstslide
Slide 84 - Tekstslide
Slide 85 - Tekstslide
Slide 86 - Tekstslide
Een voetbal kostte eerst €12. De voetbal kost nu €14. Hoeveel procent is er bij of afgegaan? (De antwoorden zijn in procenten)
A
(14−12)⋅100=200
B
14(14−12)⋅100=12,285...
C
12(12−14)⋅100=−16,666...
D
12(14−12)⋅100=16,666...
Slide 87 - Quizvraag
(nieuw - oud) : oud x 100 =
Slide 88 - Tekstslide
Een broek kostte eerst €60. Hij kost nu €67,20. Met hoeveel procent is de prijs gestegen?