In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
00:23
Wat zijn hier de variabele kosten? 'De maandelijkse huur is €1200. Het kost het bedrijf €40 per product om het te maken.
A
€1240
B
€1200
C
€40
D
€1200 x €40
Slide 2 - Quizvraag
02:21
Constantekostentarief
C / N
€1.400.000 / €12.000.000 = €0,12
Slide 3 - Tekstslide
02:21
Bezettingsresultaat
(W-N) x C / N
(€11.500.000 - €12.000.000) x €1.400.000 / €12.000.000 =
€-58.333,33
Dit is een negatief bezettingsresultaat
Slide 4 - Tekstslide
02:21
Stichting Reclame verwacht het komende jaar een normale omzet van €12.000.000 te behalen. Het totaalbedrag van constante kosten wordt geschat op €1.400.000. Bereken het constantekostentarief.
Slide 5 - Open vraag
02:21
Stichting Reclame verwacht het komende jaar een normale omzet van €12.000.000 te behalen. Het totaalbedrag van constante kosten wordt geschat op €1.400.000. Bereken het bezettingsresultaat als er een werkelijke omzet is van €11.500.000, geef ook aan of dit een negatief of positief bezettingsresultaat is.
Slide 6 - Open vraag
02:22
Dit is een directe kost:
A
Afschrijvingskosten voor machine van meerdere producten
B
Verwarmingskosten
C
Grondstofkosten
Slide 7 - Quizvraag
02:22
Een voorbeeld kan zijn...
huur pand, verwarmingskosten, telefoonkosten,
afschrijvingskosten machine van meerdere producten
(alles wat niet rechtstreeks verband heeft met 1 product)
Slide 8 - Tekstslide
02:22
Geef een voorbeeld van een indirecte kost!
Slide 9 - Open vraag
02:24
Hebben deze serie video's je geholpen en wat vind je van de interactiviteit in het filmpje (het zelf maken van opdrachten)?
Slide 10 - Open vraag
02:22
Constante kosten
Variabele kosten
Maandelijkse huurkosten
Vaste loonkosten
Inkoopkosten grondstof
Telefoonabonnement €20 per maand
Overuren van werknemer
Slide 11 - Sleepvraag
00:23
Variabele kosten zijn...
A
kosten die hetzelfde blijven als de omzet veranderd