In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Onderwerpen deze les
- kommagetallen
- verhoudingen
- procenten
Slide 2 - Tekstslide
Kommagetallen
Decimalen
Getallenlijn
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Getallenlijn
Slide 7 - Tekstslide
Lijn
?
Slide 8 - Tekstslide
Lijn
2,30 2,40
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Welke getallen staan in de hokjes?
Slide 14 - Open vraag
Verhoudingen
Kommagetallen
Breuken
Procenten
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Procenten
Soorten sommen
Procenten- delen (1 op 3)
Procenten - breuken (1/3)
Slide 20 - Tekstslide
Wat is procent?
- 1% = 1/100 = 0,01
- Je kunt er makkelijk mee vergelijken
- Je kunt verhoudingen berekenen.
Slide 21 - Tekstslide
Zo denk ik over rekenen met procenten
Slide 22 - Poll
Slide 23 - Video
3 soorten %-sommen
6% van 720.....
Hoeveel % is 391 van 894?
Van €85,-- naar €69,-- hoeveel % is de korting?
Slide 24 - Tekstslide
1. 6% van €720
Stap 1: wat is 100%?
Stap 2: bereken 1%
Stap 3: bereken het aantal %.
Stap 1: €720
Stap 2: €720 : 100 = €7,20
Stap 3: €7,2 x 6 = €43,20
Schrijf de som op je kladblaadje
Slide 25 - Tekstslide
A
15
B
17
C
16
D
19
Slide 26 - Quizvraag
Som 1 Etienne en Elsa gebruiken 21% van hun inkomen voor de huur van hun huis. Hun gezamenlijke inkomen is €2950,--. Hoeveel € is hun huur? Schrijf de berekening op.
Slide 27 - Open vraag
2. Hoeveel % is 391 van 894?
Voor deze som gebruik je de formule:
Deel : geheel x 100
391 : 894 x 100 = 43,7%
Schrijf de som op je kladblaadje
Slide 28 - Tekstslide
Som 2. 5 leerlingen van de 28 leerlingen hebben een onvoldoende. Bereken hoeveel % van de leerlingen een onvoldoende heeft. Schrijf je berekening op. Rond af op 1 decimaal
Slide 29 - Open vraag
3. Van €85,-- naar €69,-- hoeveel % is de korting?
1. bereken eerst het verschil. €85 - €69 = €16
2. deel : geheel x 100 €16 : €85 x 100 = 18,8%
of in één berekening:
(nieuw - oud) : oud x 100
(€69 - €85) : €85 x 100 = -18,8%
Schrijf de som op je kladblaadje
Slide 30 - Tekstslide
Som 3. Jongeren met startkwalificatie verdienen gemiddeld € 32.500 per jaar, terwijl jongeren zonder startkwalificatie gemiddeld € 24.050 verdienen. Bereken hoeveel procent jongeren zonder startkwalificatie gemiddeld per jaar minder verdienen dan jongeren met startkwalificatie. Schrijf je berekening op. (welke formule heb je nodig?)
Slide 31 - Open vraag
Mix verhoudingen/procenten/ breuken
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Som 4. Kapsalon Goudlokje heeft dagelijks gemiddeld 24 klanten. 3 op de 4 klanten laten alleen hun haar knippen. Hoeveel klanten die alleen hun haar laten knippen heeft Goudlokje gemiddeld per dag?
Slide 34 - Open vraag
Hoe?
24:4= 6
6 x 3 (want 3 van de 4) is 18
Of 75% van 24
(24:100= 0,24 0,24 X 75(%)= 18)
Slide 35 - Tekstslide
Som 5. In klas 1B zitten 30 leerlingen. 3 op de 5 leerlingen hebben een ChiiPhone. Hoeveel leerlingen in klas 1B hebben een ChiiPhone?
Slide 36 - Open vraag
Som 6. Op een dag voor jonge boeren zijn 132 deelnemers. 2 op de 3 deelnemers zijn vrijgezel. Hoeveel vrijgezellen zijn er op de dag voor jonge boeren?
Slide 37 - Open vraag
Som 7. Een chocoladereep met hazelnoten en rozijnen weegt 900 gram. De chocoladereep bestaat voor 9% uit rozijnen en voor één negende (1\9) uit hazelnoten. Van welk ingrediënt zit het meeste in de chocoladereep: rozijnen of hazelnoten?
Slide 38 - Open vraag
Slide 39 - Tekstslide
Waarom hazelnoten?
900 gram = 100%
9% is 9 (is 1%) x 9 = 89 gram rozijnen
1/9 is (900 / 9) = 90 gram hazelnoten
Slide 40 - Tekstslide
Som 10. Van de 550 mensen die meededen aan een enquête, gaven er 330 aan dat hun baan niet aansluit op hun studie. Hoeveel procent is dat?