Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Bezoek de website
‹Terug naar zoeken

Taalcompleet Thema8 A1

Taalcompleet Thema8 
VRIJE TIJD
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taalcompleet Thema8 
VRIJE TIJD

Slide 1 - Tekstslide

Dit kun je doen in je vrije tijd

Slide 2 - Tekstslide

Of dit!

Slide 3 - Tekstslide

Dus wat kun je doen in je vrije tijd? 
slapen - sporten - werken - huiswerk maken - op telefoon - televisie kijken - met vrienden afspreken - naar bioscoop - buiten voetballen - boek lezen - op vakantie gaan - naar familie gaan - bellen met oma - studeren - mama helpen - tekenen - muziek luisteren - muziek maken - fietsen - zingen - chillen - reizen - 

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
 lezen: 8.1  blz 266



Slide 5 - Tekstslide

Marina heeft een hamster als huisdier.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Marina gaat op vrijdag naar de boerderij.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Hans heeft meer dan 200 koeien.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Hans heeft 3 paarden.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

De hond ligt bij het paard.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

8.4 Zinnen maken
Hoofdzinnen in het Nederlands.

Ik            ga          zaterdag                           sporten.
Hij          gaat      zaterdag                            sporten.
Ziad       wil                          koffie                 drinken.
Floor      kan                       heel goed         voetballen.

Slide 11 - Tekstslide

8.9 Grammatica  
een - geen

Slide 12 - Tekstslide

8.9 Grammatica  

Slide 13 - Tekstslide

Ik lust ... pannenkoeken.
A
niet
B
geen

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb mijn huiswerk ... gemaakt.
A
geen
B
niet

Slide 15 - Quizvraag

Dit is ... kabouter.
A
geen
B
niet
C
een

Slide 16 - Quizvraag

Dit is ... boek.
A
geen
B
niet
C
een

Slide 17 - Quizvraag

Dit is ... boek.
A
geen
B
niet
C
een

Slide 18 - Quizvraag

Ik zie ... jongen.
A
geen
B
niet
C
een

Slide 19 - Quizvraag

Ik zie ... auto.
A
geen
B
niet
C
een

Slide 20 - Quizvraag

Heb jij een broer?
A
Nee, ik heb niet broer.
B
Nee, ik heb geen broer.

Slide 21 - Quizvraag

Woon jij in Middelharnis?
A
Ja, ik woon in Middelharnis.
B
Nee, ik woon geen in Middelharnis.

Slide 22 - Quizvraag

Zijn jullie thuis?
A
Nee, wij zijn niet thuis.
B
Nee, wij zijn geen thuis.

Slide 23 - Quizvraag

Ben ik te laat
voor de bus?
A
Ja, je bent te laat.
B
Nee, je bent niet te laat.

Slide 24 - Quizvraag

Is dit de bus naar Zierikzee
A
Nee, dit niet is de bus naar Zierikzee.
B
Nee, dit is niet de bus naar Zierikzee.

Slide 25 - Quizvraag

niet

Jij bent niet te laat.
Hij heeft niet gegeten.
De hond heeft niet geblaft.
Hij eet niet.
Mijn broer komt morgen niet naar school.

geen

Ik heb geen geld.
Hij heeft geen zus.
Ik lust geen tomaten.

Het huis heeft geen ramen.
Het paard heeft geen staart.

Slide 26 - Tekstslide

Heb jij een zus?
Nee, ik heb ..........

Slide 27 - Open vraag

Lust jij bananen?
Nee, ik lust ..........

Slide 28 - Open vraag

Kom jij morgen naar school?
Nee, ik kom ..........

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

...boekje is voor kinderen.
A
dit
B
deze

Slide 31 - Quizvraag

...kast is van mijn oma geweest.
A
dat
B
die

Slide 32 - Quizvraag

Die telefoon is van mijn zus.

Vraag: Is de telefoon dichtbij of ver weg?
A
dichtbij
B
ver weg

Slide 33 - Quizvraag

Dit flesje cola is duur.

Vraag: Is het flesje cola dichtbij of ver weg?
A
dichtbij
B
ver weg

Slide 34 - Quizvraag

Deze ring is van goud.

Vraag: Is de ring dichtbij of ver weg?
A
dichtbij
B
ver weg

Slide 35 - Quizvraag