Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

H4 spellingsregels 3F

H4.1 Meervoud: meestal ...
gaat het vanzelf goed
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4.1 Meervoud: meestal ...
gaat het vanzelf goed

Slide 1 - Tekstslide

Meervoud op -en
Veel zelfstandige naamwoorden eindigen op -en.

  • Soms moet je alleen -en achter het woord plakken (lamp)
  • Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen (klas)
  • Soms moet je een e,a,o of u weghalen (schaar)
  • Soms moet je een -f veranderen in een -v. (brief)
  • Soms moet je een -s veranderen in een -z. (huis)

Slide 2 - Tekstslide

Lastiger meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • Een trema toevoegen bij -ee: idee +en > ideeën

  • Een trema toevoegen bij -ie: knie +en > knieën

  • um vervangen door a: gymnasium > gymnasia

  • us vervangen door i: historicus > historici

Slide 3 - Tekstslide

De klemtoon bij -ie
Als het enkelvoud eindigt op -ie, 
dan maak je het meervoud met -ën of -n.

industrie -> industrieën
Bacterie -> bacteriën

Slide 4 - Tekstslide

znw die eidigen op -a, -i, -o, -u + -y

+  's voor de goede uitspraak:

  • oma's        ski's           radio's           paraplu's
  • Let op: jockeys; door e(a,u) voor y

+ s zonder apostrof

  • repetities, cafés, dictees, douches, cadeaus


Slide 5 - Tekstslide

Het meervoud van museum is:
A
museums
B
musea
C
museums en musea
D
museum heeft geen meervoud

Slide 6 - Quizvraag

Het meervoud van porie is:
A
porien
B
pories
C
porieën
D
poriën

Slide 7 - Quizvraag

Het meervoud van accu is:
A
accus
B
accu's
C
accuus
D
accuu's

Slide 8 - Quizvraag

Het meervoud van giraf is
A
giraffen
B
giraffes
C
girafje
D
giraffe

Slide 9 - Quizvraag

wat is het meervoud van categorie
A
categoriën
B
categorieën

Slide 10 - Quizvraag

wat is het meervoud van zee
A
zeeën
B
zeën

Slide 11 - Quizvraag

Meervoud van: bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van: seconde

Slide 13 - Open vraag

Wat is het meervoud van: baby

Slide 14 - Open vraag

Wat is het meervoud van: bureau

Slide 15 - Open vraag

Wat is het meervoud van: filosoof

Slide 16 - Open vraag

Wat is het meervoud van: camera

Slide 17 - Open vraag

Wat is het meervoud van: metro

Slide 18 - Open vraag

Wat is het meervoud van: snee

Slide 19 - Open vraag

Wat is het meervoud van: reünie

Slide 20 - Open vraag

H 4.3 Aan elkaar of los?
Je weet...
  • wanneer je woorden aan elkaar schrijft.

  • wanneer je een koppelteken (-) gebruikt.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Deze woorden schrijf je aan elkaar
Samenstellingen: 
Rugzak, rugzaktoerisme, rugzaktoerismecriminaliteit

Woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus voorzetsel:
Daarover, erin, daarnaast, waarmee

Getallen tot en met duizend:
Tweeëndertig, zevenhonderdvijftig



Slide 24 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 25 - Quizvraag

Wat is juist?
A
modebranche
B
mode branche

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een koppelteken
 in samenstellingen?
Bij voorvoegels, zoals niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-:
Ex-echtgenoot, adjunct-directeur, leerling-verpleegkundige

Voor de uitspraak: 
Gala-avond, zee-egel, echo-onderzoek

Als een deel van de samenstelling bestaat uit letters, cijfers, tekens of een naam: A4-formaat, mbo-opleiding, &-teken, kabinet-Rutte, 3-jarige

Slide 27 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een koppelteken
 in samenstellingen?
De samenstelling bestaat uit twee gelijkwaardige delen:
Zwart-wit, directeur-eigenaar
Zwart-witfoto, woon-werkverkeer, prijs-kwaliteitverhouding

Aardrijkskundige namen: Noord-Europa, Amsterdam-Zuid, West-Brabant

Vaste combinaties: kant-en-klaarmaaltijd, mond-op-mondbeademing, nek-aan-nekrace, kat-en-muisspel


Slide 28 - Tekstslide

Bij welk woord hoort geen koppelteken?
A
maximum-snelheid
B
ski-jas
C
chocolade-ijs
D
ex-directeur

Slide 29 - Quizvraag

Wel of geen koppelteken?


A
politieagent
B
politie-agent

Slide 30 - Quizvraag

Wat is juist?
A
mbostudent
B
mbo-student

Slide 31 - Quizvraag

Wat is juist?
A
mode industrie
B
modeindustrie
C
mode-industrie

Slide 32 - Quizvraag

H 4.4 alle of allen?

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Even oefenen

Slide 35 - Tekstslide

(...) cursisten maken nooit hun huiswerk.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 36 - Quizvraag

De kippen waren (...) ontsnapt.
A
alle
B
allen

Slide 37 - Quizvraag

Hans had twee foto's gemaakt. Ze zijn (...) mislukt.
A
beide
B
beiden

Slide 38 - Quizvraag

............ bleven de hele nacht blaffen.
A
sommige
B
sommigen

Slide 39 - Quizvraag

Ik heb broer en zus in één klas en ........... heb ik een goede beoordeling gegeven.
A
beide
B
beiden

Slide 40 - Quizvraag

Het zijn altijd dezelfde(n) die kritiek hebben op de gang van zaken.
A
dezelfde
B
dezelfden

Slide 41 - Quizvraag