Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Diverse stijl- en spellingsonderdelen

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Ik geef ____ iets te eten
A
hen
B
hun

Slide 7 - Quizvraag

Bij _____ krijg je nooit genoeg!
A
hen
B
hun

Slide 8 - Quizvraag

Als je het aan ____ vraagt, mag het vast.
A
hen
B
hun

Slide 9 - Quizvraag

Daar moet je niet van snoepen.
Dat is ____ eten!
A
hen
B
hun

Slide 10 - Quizvraag

Dat eten is dus van ______
A
hen
B
hun

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb hier twee boeken. Ik geef ze ____ aan jou.
A
beide
B
beiden

Slide 13 - Quizvraag

Die dames worden lekker snel bruin.
"Tja, _______ hebben dat."
A
sommige
B
sommigen

Slide 14 - Quizvraag

Je bedoelt dus dat _____ dames gewoon snel bruin worden?
A
sommige
B
sommigen

Slide 15 - Quizvraag

Mijn _____ planten zijn dor geworden.
A
beide
B
beiden

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Wat is ____ naam?
A
jou
B
jouw

Slide 18 - Quizvraag

Ik geef ___ het formulier zo dadelijk.
A
u
B
uw

Slide 19 - Quizvraag

Die post is van _____
A
jou
B
jouw

Slide 20 - Quizvraag

Ik vraag het straks aan _____ vriend.
A
mij
B
mijn

Slide 21 - Quizvraag

Die laptop van _____ is lekker snel.
A
jou
B
jouw

Slide 22 - Quizvraag

______ kapster is gisteren bevallen.
A
jou
B
jouw

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Ik vind het maar niets ____ jij voorstelt.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 28 - Quizvraag

Het raam ____ jij opende, is nogal vies.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 29 - Quizvraag

Je verslag, ____ je morgen inlevert, wordt op plagiaat gecontroleerd.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 30 - Quizvraag

Neem kleding mee, ____ vies mag worden
A
die
B
dat
C
wat

Slide 31 - Quizvraag

Dat is iets ___ je niets aangaat.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link