Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
TAALVERZORGING / VERWIJZEN 1
Deze Lessonup hoort bij:
Hoofdstuk 1 , paragraaf 1.1 (NU Nederlands) *onderdeel
FORM4.3
*
1 / 25
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
25 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Deze Lessonup hoort bij:
Hoofdstuk 1 , paragraaf 1.1 (NU Nederlands) *onderdeel
FORM4.3
*
Slide 1 - Tekstslide
Wat leer je vandaag:
Het gebruik van verwijswoorden
Slide 2 - Tekstslide
Lees deze zin:
Daar ligt Peter. Het lezen van het moeilijke boek daar kostte Peter veel moeite. Peter is daarbij dan ook in slaap gevallen.
Wat vind je van deze zin?
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn verwijswoorden?
Daar ligt Peter. Het lezen van
dat
moeilijke boek kostte
hem
veel moeite.
Hij
is daarbij dan ook in slaap gevallen.
Verwijswoorden: woorden die verwijzen naar andere woorden in de tekst.
Zonder verwijswoorden wordt een tekst heel saai.
Verwijzen in de tekst helpt je om gevarieerd te schrijven.
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeelden van verwijswoorden
personen:
hij/zij, hem/haar, hun, ze (meervoud)
aanwijzen:
die, deze, dit, dat
verwijzen naar het woord dat er voor staat:
dat, die
Vandaag gaan we het hebben over het verwijzen naar
personen en dingen.
Slide 5 - Tekstslide
Verwijzen met hij/zij
verwijs naar personen met
hij/zij
Nancy gaat morgen niet mee.
Zij
heeft een andere afspraak.
De monteur komt morgen terug.
Hij
moet eerst een onderdeel bestellen.
Slide 6 - Tekstslide
De taxichauffeur was te laat. Hij moest eerst nog tanken.
Wat is hier het verwijswoord?
A
De taxichauffeur
B
Hij
Slide 7 - Quizvraag
De taxichauffeur was te laat. Hij moest eerst nog tanken.
Waarnaar verwijst 'hij'?
Slide 8 - Open vraag
Verwijzen met ze/zij (meervoud)
verwijs naar dieren en dingen met
ze
Ik zoek mijn boeken. Waar heb ik
ze
gelaten? Ik kan
ze
niet vinden.
verwijs naar personen met
zij
of
ze
De studenten zijn op school.
Zij
hebben zo les in het praktijklokaal, maar
ze
drinken eerst een kop koffie.
Slide 9 - Tekstslide
De sporters zijn klaar met de wedstrijd. Zij zijn erg moe.
Wat is het verwijswoord in deze zin?
A
De sporters
B
De wedstrijd
C
Zijn
D
Zij
Slide 10 - Quizvraag
Wil jij tegen de studenten zeggen dat de les later begint? Dan staan ze niet voor een dichte deur.
Wat is het verwijswoord?
A
Jij
B
Ze
C
De studenten
D
Tegen
Slide 11 - Quizvraag
Hij is alweer te laat, dus ik zal hem wel even bellen.
'Hem' is hier het verwijswoord.
Waar verwijst het woord naar?
A
Ik
B
Hij
Slide 12 - Quizvraag
Mijn laptop en telefoon zijn spoorloos. Ik kan hen niet vinden.
Is dit correct geschreven?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quizvraag
Verwijzen met hem/haar/hun
Martijn heeft een scooter. Hij heeft hem zelf betaald.
Je mag dat boek van Irma best lenen. Het maakt haar toch niets uit.
Komen Bert en Hans niet? Je moet hun ook vragen voor dat feest!
Slide 14 - Tekstslide
Martijn heeft een scooter. Hij heeft hem zelf betaald.
Welk verwijswoord verwijst naar Martijn?
A
Hij
B
Hem
Slide 15 - Quizvraag
Martijn heeft een scooter. Hij heeft hem zelf betaald.
Welk verwijswoord verwijst naar scooter?
A
Hij
B
Hem
Slide 16 - Quizvraag
Verwijzen met hen/hun (meervoud)
gebruik
hen/hun
als je
ze/zij
niet kunt gebruiken;
Deze boeken zijn van hen. Volgens hen is dat niet waar. Deze pennen zijn voor hen.
gebruik
hun
om bezit aan te geven als het bezit erachter staat (
bezittelijk voornaamwoord
);
Wat is hun postcode?
Dat is hun auto.
Slide 17 - Tekstslide
Maar ook:
Hun
gebruik je als
meewerkend voorwerp
in een zin:
De gastvrouw geeft
hun
iets te drinken.
Veel gemaakte fout in de Nederlandse taal:
Hun gebruiken als onderwerp = fout!
Hun hebben zich niet afgemeld.
(fout!)
Slide 18 - Tekstslide
En:
Hen
gebruik je na een voorzetsel in een zin:
De gastvrouw geeft
aan
hen
iets te drinken.
Vaak het lijdend voorwerp (ondergaat iets)
Handige regel: voorzetsel ervoor? > dan 'hen' gebruiken
Maar let op dat er geen bezit achter staat!
Zij werden bedankt
voor
hun medeleven.
Medeleven = bezit > dan gebruik je tóch hun.
Slide 19 - Tekstslide
Dus:
Dat is hun fiets. / Die fiets is van hen.
Wat is hun lokaal? / Dat lokaal is van hen.
Dat is hun probleem.
Slide 20 - Tekstslide
Mark en Amy treden af als bestuurslid.
... zijn niet herkiesbaar.
A
Ze
B
Zij
C
Hen
D
Hun
Slide 21 - Quizvraag
Volgens ... is mijn stage perfect verlopen.
A
Ze
B
Zij
C
Hen
D
Hun
Slide 22 - Quizvraag
Maak jij de notulen? ... moeten vanmiddag verstuurd worden.
A
Ze
B
Zij
C
Hen
D
Hun
Slide 23 - Quizvraag
Ik heb ... verteld wat het kost.
Slide 24 - Open vraag
De voorzitter bedankte de mensen voor ... komst.
Slide 25 - Open vraag