Taalcompleet thema 3 (A1)

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

T

Thema 3

Wonen

Waar kijk je naar buiten?

1. door het raam
2. door het dak
3. door de muur

Waar ga je naar binnen?

1. door het raam
2. door het balkon
3. door de deur

Wat zie je?

Wat zie je?
Kijk naar de pijl

Wat zie je?

Wat zie je?

U _____ het woord.

1. spel
2. spelt
3. spellen

De leerlingen ______ een woord.

1. spel
2. spelt
3. spellen

Hij ______ welkom!

1. zeg
2. zegt
3. zeggen

Jullie ______ hallo.

1. zeg
2. zegt
3. zeggen

Typ de goede vorm van spellen:
Arthur ______ weekend.

Typ de goede vorm van spellen:
Ik _____ mijn naam.

Typ de goede vorm van spellen:
De ouders _____ de naam.

Typ de goede vorm van zeggen:
U _______ goedenavond.

Typ de goede vorm van zeggen:
Wat _____ je?

Typ de goede vorm van zeggen:
Turan en Dave ______ doei.

Wij drinken een _____ koffie.

1. kopje
2. alleen
3. nieuw

Marja is ______ van meneer Zinhi.

1. een beetje
2. alleen
3. de buurvrouw

Mijn vrouw is niet ______.

1. beetje
2. thuis
3. koekje

Schrijf de goede vorm van zijn:
Het _____ gezellig op school.

Schrijf de goede vorm van zijn:
De opdrachten ____ een beetje moeilijk.

Schrijf de goede vorm van zijn:
Het kopje ____ in de keuken.

Schrijf de goede vorm van hebben:
De docenten _____ pauze.

Schrijf de goede vorm van hebben:
______ je een nieuwe fiets?

Schrijf de goede vorm van hebben: Mijn vriendin _____ hoofdpijn.

Schrijf de goede vorm van spreken:
U _____ Spaans.

Schrijf de goede vorm van spreken:
Ik _____ Duits en Engels.

Schrijf de goede vorm van spreken:
De kinderen ______ Nederlands op school.

Schrijf de goede vorm van wonen:
Mijn vader ______ niet in België.

Schrijf de goede vorm van wonen:
_______ jij in Amsterdam?

Schrijf de goede vorm van wonen:
Isabel ______ in Spanje.

Welk woord zie je?
goenr

Welk woord zie je?
zrawt

Welk woord zie je?
blesmue

Schrijf de goede vorm van schrijven:
Henk _____ op papier.

Schrijf de goede vorm van schrijven:
Ik _____ in het boek.

Schrijf de goede vorm van kiezen:
Rihana _____ een groene bank.

Schrijf de goede vorm van kiest:
Anton _____ een wit bed.

Maak een goede zin met de woorden:
met een potlood ik schrijf.

Maak een goede zin met de woorden:
Glenda koffie drinkt.

Maak een goede zin met de woorden:
liggen de kinderen in bed.

Maak een goede zin met de woorden:
in een flat Lisa en Siem wonen.