voegwoorden invullen

• Nederlands
• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Oefenen met conjuncties

Lesdoel: aan het eind van deze les kun je de conjuncties voordat, nadat, terwijl, sinds, terwijl en zodra op de juiste manier gebruiken.

Wanneer gebruik je voordat, nadat, terwijl, sinds, tenzij en zodra?

Voordat: ik poets mijn tanden, voordat ik naar bed ga.

Ik was de appel, voordat ik hem opeet.

Bij voordat gebeurt de hoofdzin eerst en dan de bijzin. 

Nadat: Ik eet de appel, nadat ik hem gewassen heb.

Ik ga eten, nadat ik gekookt heb.

Bij nadat gebeurt de bijzin eerst en dan de hoofdzin.

terwijl en sinds

Terwijl: Kees kookt het eten, terwijl Arie de tafel dekt.

Ik eet een boterham, terwijl ik de krant lees.

Bij terwijl gebeuren er twee dingen tegelijk.

Sinds: Fatima werkt sinds 2018 in dit restaurant.

Sinds hij niet meer werkt, sport hij veel.

Sinds gebruik je om te vertellen vanaf wanneer iets gebeurt.

Zodra en tenzij

Zodra: Ik doe mijn schoenen uit, zodra ik thuiskom.

Het kind huilt niet meer, zodra hij zijn ouders ziet.

Zodra betekent direct op dat moment.

Tenzij: Ik ga morgen naar het strand, tenzij het regent.

Ik kom morgen naar school, tenzij ik ziek ben.

Tenzij betekent behalve als of niet als

Gebruik het goede voegwoord:
Je mag niet praten, ........... je eet.

1. sinds
2. nadat
3. voordat
4. terwijl

Ik ga eten, ........... ik honger heb.

1. sinds
2. voordat
3. terwijl
4. zodra

Ik trek mijn jas aan, .......... ik naar buiten ga.

1. nadat
2. tenzij
3. voordat
4. sinds

Ik heb het altijd koud, ............ ik in Nederland ben.

1. nadat
2. voordat
3. sinds

Ik ga morgen naar het strand, .......... het regent, dan blijf ik thuis.

1. tenzij
2. nadat
3. zodra
4. terwijl

Wij doen samen de afwas, .......... we gegeten hebben

1. terwijl
2. tenzij
3. voordat
4. nadat

Mijn broertje heeft veel nieuwe dingen geleerd, ............. hij naar school gaat.

1. sinds
2. tenzij
3. nadat
4. voordat

......... de zon schijnt, ga ik naar buiten.

1. tenzij
2. zodra
3. voordat
4. sinds

Je moet de aardappels koken, ............. je ze kan eten.

1. nadat
2. sinds
3. tenzij
4. voordat

Je kunt de rijst eten, ............ je de rijst gekookt hebt

1. nadat
2. terwijl
3. voordat
4. sinds

.......... hij zijn medicijnen elke dag gebruikt, heeft hij geen pijn meer.

1. sinds
2. voordat
3. tenzij

........... de wasmachine klaar is, doe ik de was in de droger.

1. voordat
2. nadat
3. tenzij
4. sinds

Wij zijn niet op tijd klaar met het werk, .......... we extra hulp krijgen.

1. sinds
2. nadat
3. tenzij
4. terwijl

Snap je wat het verschil is tussen nadat, voordat, terwijl, tenzij, zodra en sinds?

😒🙁😐🙂😃

Dit is het einde van de les.