Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

B&L extra uitleg doelgroepanalyse verslag

B&L extra uitleg doelgroepanalyse verslag

Doelgroepanalyse verslag
- theorie 
- voorbeelden 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
B&LMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

B&L extra uitleg doelgroepanalyse verslag

Doelgroepanalyse verslag
- theorie 
- voorbeelden 

Slide 1 - Tekstslide

Specifieke beginsituatie 

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld: 
De basketbal les van afgelopen dinsdag 
Bewegingsvaardigheden
- Hoe goed of hoe slecht beheerst het merendeel van de groep bepaalde vaardigheden of technieken?
- Welke eisen stel je aan de bewegingsvaardigheid?
Bewegingseigenschappen
- CLUKS (probeer in te schatten in hoeverre deze bewegingseigenschappen aanwezig zijn)
Fase van het motorisch leerproces
- Welke fase bevindt de groep zich?
( aanleren, kleine correcties, herhalen)
Motorisch niveau

Slide 3 - Tekstslide

Cognitief niveau
Voorbeeld:
deze klas 
Verzamelen van informatie over het cognitief functioneren van de groep

- Wat is de intelligentie van de SB-deelnemer?
-Hoe snel begrijpen ze de uitleg of de spelregels?
-Welke kennis van spelregels en regelementen hebben de SB-deelnemers?
-Hoeveel tactisch inzicht hebben de SB-deelnemers?
-Hoe is het bewegingsinzicht van de SB-deelnemers?
-Hoeveel ervaring heeft de groep met deze vaardigheid?
  Leeftijd en aanleg spelen altijd een rol!!

Slide 4 - Tekstslide

Sociaal-affectief niveau
Voorbeeld:
Deze groep
- Persoonlijkheidskenmerken
( durf, openheid, faalangst, mentaliteit, normen en waarden)

- Motivatie
met welke motivatie stapt een SB-deelnemer jouw les binnen?
 Elke groep verschilt hierin!!
-Welke sfeer heerst er in de groep?
-Hoe is de samenwerking?
-Hoe is de communicatie?
- Is er sprake van groepjesvorming?
- Hoe is de relatie groep/lesgever?

Slide 5 - Tekstslide

Beginsituatie van het individu

Slide 6 - Tekstslide

Letten op deelnemers met een opmerkelijk of opvallend, motorisch, cognitief of sociaal-affectief niveau
Zijn er deelnemers.....
* motorische beginsituatie
- die positief of negatief opvallen met hun bewegingseigenschappen?
- met lichamelijke aandoening, waardoor ze een beperking hebben?

* cognitieve beginsituatie
- die moeite hebben met verwerken van een opdracht? Extra aandacht nodig hebben bij de uitleg?
- die veel ervaring hebben met de vaardigheid of juist deelnemers met minder ervaring?

* sociaal-affectieve beginsituatie
- die speciale aandacht nodig hebben?
- met specifieke gedragsproblemen in de groep?
- die duidelijk de leiding nemen, of is er een zondebok?

Slide 7 - Tekstslide

Beginsituatie van de lesgever

Slide 8 - Tekstslide

Stil staan bij jezelf als lesgever. Hierdoor kun je daar zelf rekening mee houden tijdens je les.
Stel jezelf de vragen....
* motorische beginsituatie
- Hoe goed is mijn eigen algemene vaardigheid?
-Hoe goed kan ik zelf de beweging die ik wil aanleren?
- Heb ik zelf voldoende kennis van deze sport of beweging?

* cognitieve beginsituatie
- Hoe is mijn kennis van sport en bewegen in het algemeen?
- Wat weet ik van bepaalde bewegingsvormen af?
- Heb ik voldoende kennis van de methodische opbouw?
- Wat weet ik van trainingsprincipes?

* sociaal-affectieve beginsituatie
- Hoe gemotiveerd ben ik om deze SB-activiteit aan te bieden?
- Ben ik gericht op het resultaat, of is omgang met de groep belangrijker?
- Hoe kom ik over als ik voor de groep sta? 
Hoe presenteer ik mezelf ?

Slide 9 - Tekstslide


-hoe goed ben ik met instrueren?
-hoe goed ben ik in het veilig en efficient organiseren?
-hoe goed ben ik in snel aanpassen van de situatie?
Didactische beginsituatie van lesgever

Slide 10 - Tekstslide

Waar wil je voor jezelf de focus op leggen? Wat wil je goed beheersen of aan werken?

Slide 11 - Tekstslide

Beginsituatie van de randvoorwaarden

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden:
Doelgroepanalyse verslag

Slide 13 - Tekstslide

voorbeeld organogram

Slide 14 - Tekstslide

2.0 BESCHRIJF DE VAARDIGHEDEN VAN DE GROEP
2.1 WELKE MOTORISCHE VAARDIGHEDEN PASSEN BIJ DE DOELGROEP?

Het verschil tussen de teams is redelijk groot. Dat heeft natuurlijk met het verschil in leeftijd te maken, maar ook met talent. Als je naar de CLUKS kijkt dan valt gelijk op dat als het op de CLUKS aankomt dat JO12-3 dat het meest heeft ontwikkeld, maar je kan nu al wel zien dat er in de andere teams jongens/meisjes zitten met veel meer talent maar dat nog moeten ontwikkelen.
Coördinatie: als het om Coördinatie gaat valt er nog veel te ontwikkelen, maar met name bij JO10-2 en JO10-4. Het is wel mooi om een groep hierin te zien groeien tijdens de stageperiode.
Lenigheid: Er zit in JO10-4 een jongen die ook aan turnen doet, dus het eerste wat opviel is dat hij over veel meer lenigheid beschikt dan de andere jongens en meisjes, maar voor de rest is het ongeveer bij de meeste kinderen gelijk. Ook al zijn in het algemeen de meiden wat leniger dan de jongens.
Uithoudingsvermogen: vanaf de zijkant kan je heel goed zien dat sommige individuen over veel meer uithoudingsvermogen beschikken dan de andere individuen, dat komt door het verschil in bouw en gewicht.
Kracht: als het op kracht aankomt zie je een heel groot verschil tussen de JO12-3 en de JO10-2 en JO10-4. Het valt gelijk op dat de JO12-3 over veel meer kracht beschikken. Dit is ook logisch, omdat door hun leeftijd hun lichaam ook al veel verder is ontwikkelt.
Snelheid: als het op snelheid aankomt is er een heel groot verschil individueel. Er zitten hele snelle jongens/meisjes bij, maar ook hele langzame.
Bewegingsvaardigheden:
Wreeftrap: de wreeftrap beheersen de jongens/meisjes steeds beter omdat we daar ook meer op trainen, maar toch blijft het verschil onderling wel groot.
Koppen: het koppen is nog wel echt een verbeterpunt. Dat komt omdat sommige jongens/meisjes nog bang voor de bal zijn.
Geplaatst schot: net als de wreeftrap beheersen de kinderen het geplaatste schot ook steeds beter dat komt omdat we daar ook veel op getraind hebben.
Tackelen: verdedigend kan er nog veel geleerd worden en dan vooral het tackelen.




Slide 15 - Tekstslide

2.1 WELKE MOTORISCHE VAARDIGHEDEN PASSEN BIJ DE DOELGROEP?
Bewegingsvaardigheden:
Wreeftrap: de wreeftrap beheersen de jongens/meisjes steeds beter omdat we daar ook meer op trainen, maar toch blijft het verschil onderling wel groot.
Koppen: het koppen is nog wel echt een verbeterpunt. Dat komt omdat sommige jongens/meisjes nog bang voor de bal zijn.
Geplaatst schot: net als de wreeftrap beheersen de kinderen het geplaatste schot ook steeds beter dat komt omdat we daar ook veel op getraind hebben.
Tackelen: verdedigend kan er nog veel geleerd worden en dan vooral het tackelen.

Slide 16 - Tekstslide


2.2 WELKE COGNITIEVE VAARDIGHEDEN PASSEN BIJ DE DOELGROEP?
Wat gelijk op valt is dat je te maken hebt met jonge kinderen is, dat de cognitieve vaardigheden nog beter ontwikkeld moeten worden en dan heb ik het over het inzicht, de looplijnen en de onderlinge coaching. Wat vooral opvalt is dat er bijna niet gecoacht word onderling. Als er met elkaar gepraat word in het veld is het niet om elkaar te helpen maar om elkaar belachelijk te maken. Wanneer ik de groep daarop aansprak begrepen ze wel wat ik bedoelde. Als het om de looplijnen gaat dan zie je dat er veel te verbeteren valt, maar daar trainen we op en er is al veel verbetering te zien. De jongens hadden vooral moeite met het vrij lopen, maar juist om daarop te gaan trainen zie je veel verbeteringen. Als ik eenmaal iets aan het uitleggen ben pakken de jongens/meisjes het redelijk snel op. De spelregels kennen de meesten ondertussen ook, maar voor sommigen was het in dribbelen nadat de bal uit is geweest nog lastig om te onthouden, maar de rest van de spelregels zijn duidelijk want voor de meeste jongens/meisjes is het niet het eerste jaar op voetbal.


Slide 17 - Tekstslide

2.3 WELKE SOCIAAL-AFFECTIEVE VAARDIGHEDEN PASSEN BIJ DE DOELGROEP?
De eerste training was de sfeer een beetje rommelig en werd er niet door iedereen even goed geluisterd. Nadat ik toen de drukkere kinderen eenmaal apart had genomen om aan te geven dat ik het op een andere manier wil zien, werd de sfeer minder rommelig en werd er beter geluisterd. Toch verschilt het enorm per dag, de ene training is iedereen enorm rustig en zijn ze bijna niet voor uit te branden, maar het kan ook zo zijn dat het een minuut duurt voordat iedereen stil is en luistert. Het verschilt ook enorm per persoon zo heb je een aantal hele rustige jongens/meisjes waar soms wel wat meer volume uit mag komen, maar dan heb je ook de drukkere kinderen waar wel eens wat minder volume uit mag komen. Het mooie is wel dat er niemand buitengesloten wordt. Daar probeer ik als trainer ook enorm op te letten want het moet voor iedereen leuk zijn. Er is geen groepvorming binnen het team dat komt ook omdat het team al twee jaar samen speelt. Als trainer heb ik ook een goede band met de kinderen vanaf de eerste training weten ze wie de trainer is en wie bepaalt wat er gebeurd op de training.

Slide 18 - Tekstslide


3.0 BESCHRIJF HET INDIVIDU
3.1 MOTORISCH GEDRAG:
Thijmen valt gelijk op door zijn lengte, voor zijn leeftijd is die enorm lang en daar maakt hij slim gebruik van. Hij scoort veel kopballen ook heeft Thijmen een geweldig schot en weet zo vaak van afstand te scoren.

 

Lars is ook één van de grotere jongens en weet daardoor vaak via een kopbal te scoren, maar hij heeft ook een hard schot en een geweldige pass in de benen zo zorgt hij voor veel assists en weet ook regelmatig met een afstand schot te scoren.

Slide 19 - Tekstslide

Succes!!
En vragen mag altijd......

Slide 20 - Tekstslide