Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Veelgemaakte fouten examen schrijven 3F

Veelgemaakte fouten 
examen schrijven 3F
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Veelgemaakte fouten 
examen schrijven 3F

Slide 1 - Tekstslide

Fouten 
Door de jaren heen
Veel tegengekomen
We nemen jullie mee

Slide 2 - Tekstslide

Welke start bij een inleiding is juist?
A
Na aanleiding van...
B
Naar aanleiding van...

Slide 3 - Quizvraag

Welke aanhef is correct?
A
Geachte heer/mevrouw,
B
Geachte Heer/Mevrouw,
C
Geachte dhr/mevr,

Slide 4 - Quizvraag

Tips zakelijke e-mail
Geachte heer/mevrouw,
In de aanhef (formeel): mevrouw Van der Laan

Let op: Sandra van der Laan
Beste Sandra,

Gebruik hier nooit: Beste Sandra van der Laan

Naar aanleiding van…

Slide 5 - Tekstslide

Vervolg tips
Begin nooit met ik! (bij een examen)
In een volgende alinea kan dit wel.

Draai de zin bijvoorbeeld om:
     Ik stuur deze e-mail, omdat…
     Deze e-mail stuur ik, omdat…

Slide 6 - Tekstslide

Waar hoort de komma?

In de winkel koop ik tomaten yoghurt en chocolade.
A
In de winkel koop ik tomaten, yoghurt en chocolade.
B
In de winkel koop ik tomaten, yoghurt, en chocolade.
C
In de winkel koop ik tomaten yoghurt, en chocolade.
D
Er moet geen komma in deze zin.

Slide 7 - Quizvraag

Waar hoort de komma?

Terwijl hij over straat loopt belt hij met de arts.
A
Terwijl hij over straat loopt belt, hij met de arts.
B
Er moet geen komma in deze zin.
C
Terwijl hij over straat loopt, belt hij met de arts.
D
Terwijl hij over straat, loopt belt hij met de arts.

Slide 8 - Quizvraag

Waar hoort de komma?

Meike is niet op school omdat ze ziek is.
A
Meike is niet op school, omdat ze ziek is.
B
Er moet geen komma in deze zin.
C
Meike is niet op school omdat, ze ziek is.
D
Meike is niet, op school, omdat ze ziek is.

Slide 9 - Quizvraag

Tips kommagebruik

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Welke is goed?
A
Me moeder
B
Jou vader
C
Mijn moeder
D
Jouw vader

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Uw man is groter als jou.
B
U man is groter als jou.
C
Uw man is groter dan jou.
D
Uw man is groter dan jij.

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Hij is net zo groot als mij.
B
Hij is net zo groot als ik.
C
Hij is net zo groot dan ik.
D
Hij is net zo groot dan mij.

Slide 14 - Quizvraag

Tips bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Tekstslide

Daar wordt je over teruggebeld.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

De vrouw wilt daarover met u in gesprek.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Tips werkwoordspelling

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoord: willen 

Slide 19 - Tekstslide

Tips
Volledige zinnen maken!

Heb de plattegrond bij deze e-mail gevoegd.
Ik heb de plattegrond bij deze e-mail gevoegd.

Slide 20 - Tekstslide

Woorden

Slide 21 - Tekstslide