Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Vragen maken met en zonder vraagwoord NT2
Vragen maken
1 / 22
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
40 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Vragen maken
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Lesdoel
Grammatica: Vragen maken
Samen oefenen met vragen maken
De lesopdracht: vragen maken bij een vacature
Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel:
Aan het einde van de les kun je vragen maken bij een vacature.
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn vraagwoorden?
Vraagwoorden zijn woorden die ...
A
...gebruikt worden in antwoorden
B
...alleen in vragende zinnen worden gebruikt
C
...gebruikt worden om vragen te stellen
D
...alleen in schriftelijke communicatie worden gebruikt
Slide 4 - Quizvraag
Welke vraagwoorden ken je?
Slide 5 - Woordweb
Vragen met een vraagwoord:
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Hoeveel
Hoelaat
Etc.
Slide 6 - Tekstslide
Vragen met een vraagwoord:
Wie ben jij?
vraagwoord
+
werkwoord
+
wie/wat
1. 2. 3.
Slide 7 - Tekstslide
Vragen met een vraagwoord:
Wat
is
dat
?
vraagwoord
+
werkwoord
+
wie/wat
1. 2. 3.
Slide 8 - Tekstslide
Maak een vraag die begint met :
Wanneer ...........................................?
Slide 9 - Open vraag
Maak zelf een vraag met:
Wat ..................................?
Slide 10 - Open vraag
Je kunt vragen beginnen met een
vraagwoord
.
Je kunt vragen ook beginnen met een
werkwoord.
Het werkwoord staat in een vraag op de
eerste plaats.
Slide 11 - Tekstslide
Vragen zonder vraagwoord:
Gaat
Julia
naar de markt
?
werkwoord
+
wie/wat
+
rest
1. 2. 3.
Slide 12 - Tekstslide
werkwoord
wie of wat
rest
(wanneer, wat, waar)
Wil
je
een kopje koffie?
Gaat
Julia
naar de markt?
Is
de soep
klaar?
Eet
Paul
's middags brood?
Vinden
jullie
deze les moeilijk?
Begrijp
je
wat ik bedoel?
Slide 13 - Tekstslide
Als je een vraag maakt met
je
of
jij
? Dan schrijf je de
ik-vorm
.
Jij
wilt
een kopje koffie -
Wil
je een kopje koffie?
Jij
gaat
naar huis -
Ga
jij naar huis?
Jij
vindt
soep lekker -
Vind
jij soep lekker?
Slide 14 - Tekstslide
Begint de vraag met een werkwoord?
Dan begint het antwoord altijd met
ja
of
nee.
Koop jij groenten? Ja, ik koop groenten.
Koop je vlees? Nee, ik koop vis.
Slide 15 - Tekstslide
Maak de vraag.
De werknemers werken op vrijdag.
Slide 16 - Open vraag
Maak vraag.
Je hebt vaste werktijden.
Slide 17 - Open vraag
Maak vraag.
Jij mag je eigen werk indelen.
Slide 18 - Open vraag
Lesopdracht
Wat heb je nodig?
Een vacature die je hebt gevonden.
Werkblad 5.7b
Doel:
Aan het einde van de les deel je jouw vragen met de rest van de klas.
De docent maakt groepjes van 3/4 cursisten.
Wissel de vacature met je groepsgenoten.
Je gaat vragen maken bij de vacature van de andere cursist.
Welke 8 vragen kan de werkgever bij de vacature stellen?
Probeer zoveel mogelijk verschillende vraagwoorden/stijlen te gebruiken. (tellen)
Slide 19 - Tekstslide
Hoe ging de opdracht?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 20 - Poll
Is het lesdoel behaald?
lesdoel: Aan het einde van de les kun je vragen maken bij een vacature.
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 21 - Poll
Wat vond je van deze les?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 22 - Poll