RSG 't Rijks

Woordenschat H2

Woordenschat H2
Figuurlijk taalgebruik
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat H2
Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Noem voorbeelden van
figuurlijk taalgebruik

Slide 3 - Woordweb

Hoe kun je de betekenis van een spreekwoord of uitdrukking vinden in een woordenboek?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Video

Opdracht 1
Beantwoord de vragen op de volgende dia's. 

Slide 6 - Tekstslide

Er schuilt een addertje onder het gras.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb een adder in de struik gevonden.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 8 - Quizvraag

De laatste loodjes wegen het zwaarst.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb een beeldje van lood gemaakt.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht 2
Raad de uitdrukkingen op de volgende dia's. 

Slide 11 - Tekstslide


Slide 12 - Open vraag


Slide 13 - Open vraag


Slide 14 - Open vraag

Zoek de betekenis van deze uitdrukkingen op in het woordenboek. Schrijf de betekenis in je schrift.
1. Zo gek als een deur zijn. 
2. De aap komt uit de mouw. 
3. De bokkenpruik op hebben. 
4. De hond in de pot vinden. 
5. Bier na wijn brengt venijn, wijn na bier brengt plezier.
6. Iets met de mantel der liefde bedekken. 
7. Dweilen met de kraan open. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Lees de tekst

Dit verhaal zuig ik uit mijn duim.


De twee vriendinnen Yvonne en Lynn kunnen meestal heel goed samen door één deur. Ze steunen elkaar door dik en dun.

Ze hebben ruzie als er een van de twee met het verkeerde been uit bed is gestapt. Dan is niets goed en maken ze van een mug een olifant. Gelukkig gaat dat snel voorbij en is alles weer koek en ei. De vriendinnen zitten niet bij elkaar onder de plak.

Slide 17 - Tekstslide


samen door één deur
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 18 - Quizvraag


zuig ik uit mijn duim
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
verzin
D
maken van niets een groot probleem

Slide 19 - Quizvraag


door dik en dun
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
met een slecht humeur de dag beginnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 20 - Quizvraag


met het verkeerde been uit bed gestapt
A
uit je hoofd weten
B
in een slechte bui zijn
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 21 - Quizvraag


maken van een mug een olifant
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 22 - Quizvraag


alles weer koek en ei
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het goed tussen die twee
D
maken van niets een groot probleem

Slide 23 - Quizvraag


niet bij elkaar onder de plak zitten
A
iemand respecteren hoe hij is
B
niet de macht over elkaar hebben
C
is het goed tussen die twee
D
sterk overdrijven

Slide 24 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

koek en ei __
A
eten
B
geven
C
zijn
D
hebben

Slide 25 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

onder de plak __
A
schoonmaken
B
stoppen
C
plakken
D
zitten

Slide 26 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de dorst ___
A
kennen
B
geven
C
eten
D
hebben

Slide 27 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten

Slide 28 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Iets op je duimpje __
A
kennen
B
geven
C
zuigen
D
meten

Slide 29 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest

Slide 30 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Uit je duim __
A
komen
B
zuigen
C
kennen
D
meten

Slide 31 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen

Slide 32 - Quizvraag

Bekijk het filmpje op de volgende dia
Welke taalfouten, met name in uitdrukkingen/spreekwoorden/gezegden, kun je ontdekken? Noteer ze in je schrift. 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Welke vragen heb je nog?

Slide 35 - Open vraag