RSG 't Rijks

H2. Jongeren

Toets maatschappijleer
H.2 Jongeren. 
25 meerkeuze/juist of onjuist vragen.
Let op! maar 1 antwoord per vraag is juist. 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toets maatschappijleer
H.2 Jongeren. 
25 meerkeuze/juist of onjuist vragen.
Let op! maar 1 antwoord per vraag is juist. 

Slide 1 - Tekstslide

Vloeken is:
A
een aangeleerde eigenschap.
B
een aangeboren eigenschap.

Slide 2 - Quizvraag

Als iemand agressief is, dan is dat altijd aangeboren.
Deze uitspraak is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Als je goed kunt voetballen, is dat:
A
alleen aangeboren, niet aangeleerd.
B
alleen aangeleerd, niet aangeboren.
C
aangeboren én aangeleerd.

Slide 4 - Quizvraag

Kinderen leren soms dingen door anderen na te doen.
Deze uitspraak is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Iemand rookt niet omdat zij veel heeft gelezen over de risico’s van roken.
Hoe vindt haar socialisatie hier plaats?
A
Imitatie
B
Informatie
C
Ervaringen
D
Experimenteren

Slide 6 - Quizvraag

Socialisatie gebeurt op veel plekken. Welke is het belangrijkst voor kleine kinderen?
A
Het gezin
B
De media
C
Het geloof
D
De overheid

Slide 7 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
A
Bij socialisatie leer je de regels van een groep of samenleving.
B
Socialisatie gebeurt niet in je vrije tijd.

Slide 8 - Quizvraag

Een boete is een voorbeeld van …… sociale controle.
Welk woord is weggelaten?
A
Negatieve
B
Snelle
C
Positieve

Slide 9 - Quizvraag

Positieve en negatieve sociale controle zijn bedoeld om je gedrag te …..
Welk woord is weggelaten?
A
Bestraffen
B
Belonen
C
Beinvloeden

Slide 10 - Quizvraag

Bij sociale controle:
A
controleren mensen elkaars waarden.
B
verdedigt iedereen zijn belangen.
C
leer je aangeboren eigenschappen af.
D
letten mensen op hoe jij je gedraagt.

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn rolpatronen?
A
Rolpatronen zijn hetzelfde als beeldvorming.
B
Rolpatronen geven aan welk gedrag van je verwacht wordt.
C
Rolpatronen zijn aangeboren.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van roldoorbrekend gedrag?
A
Een ballerina die op kickboksen zit.
B
Een burgemeester op Nikes.
C
Een vader die zijn dochter leert pianospelen.
D
Een mannelijke cheerleader.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een gendernorm?
A
Een volwassen man die huilt.
B
Een jongen in een jurk.
C
Een meisje dat van roze kleding houdt.
D
Een vrouwelijke vrachtwagenchauffeur

Slide 14 - Quizvraag

Wat is genderneutraal?
A
Als mannen en vrouwen dezelfde kleding dragen.
B
Als er geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen.
C
Als homo’s, lesbiennes en biseksuelen geaccepteerd worden.
D
Als mannen en vrouwen compleet gelijk zijn.

Slide 15 - Quizvraag

Als een minister in korte broek op een ligfiets naar de Tweede Kamer gaat, is er sprake van:
A
rolgedrag.
B
roldoorbrekend gedrag.
C
rolbevestigend gedrag.
D
een vooroordeel.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Cultuur is aangeboren.
B
Cultuur verschilt per land.
C
Cultuur bestaat uit aangeboren en aangeleerd gedrag.

Slide 17 - Quizvraag

Wat bedoelen we met de dominante cultuur?
A
De cultuur van volwassenen
B
De cultuur van een kleine groep mensen
C
De cultuur van een heel land
D
De cultuur van jongeren

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een subcultuur?
A
De cultuur van een kleine groep mensen.
B
De cultuur van een grote groep mensen
C
De cultuur van jongeren

Slide 19 - Quizvraag

In ons land zijn er heel veel dominante culturen.
Deze uitspraak is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Mensen verschillen van elkaar wat betreft kleding, leefstijl en meningen, omdat ze tot verschillende (sub)culturen behoren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Harold gaat zondag vroeg naar de kerk. Zijn buurmeisje Cheryl vindt dat niet normaal. Zij slaapt liever uit. Dat verschil heeft te maken met:
A
De groep
B
De plaats
C
De tijd

Slide 22 - Quizvraag

Nederlanders zeggen vaak duidelijk wat ze denken. In andere landen vinden ze dat maar onbeleefd. Dat verschil heeft te maken met:
A
De groep
B
De plaats
C
De tijd

Slide 23 - Quizvraag

Wat is tolerantie?
A
Iemand belachelijk maken omdat hij zich anders gedraagt.
B
De normen en waarden van anderen accepteren.
C
Je aan de wetten houden.
D
Mensen in hokjes plaatsen.

Slide 24 - Quizvraag

Welke woorden zijn weggelaten?
…………….. heeft te maken met fatsoensnormen.
A
Respect tonen
B
Iemand in hokjes stoppen
C
Vooroordelen hebben

Slide 25 - Quizvraag

Je hebt respect voor iemand als je vooroordelen over hem hebt.
Deze uitspraak is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Einde van de toets

Slide 27 - Tekstslide