Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
RSG 't Rijks
‹
Terug naar zoeken
schooltaalwoorden oefenen
1 / 28
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
In deze les zitten
28 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Schooltaalwoorden
Ik kan het schooltaalwoord schrijven.
Ik weet de betekenis van het schooltaalwoord.
Ik kan het schooltaalwoord in een zin zetten.
Ik kan zelf een zin maken met een schooltaalwoord.
Slide 2 - Tekstslide
Welke drie schooltaalwoorden ken je al?
Slide 3 - Open vraag
Waarom zijn schooltaalwoorden belangrijk?
A
Schooltaalwoorden zijn moeilijk.
B
Schooltaalwoorden worden vaak gebruikt op school.
C
Schooltaalwoorden zijn gemakkelijk.
D
Schooltaalwoorden zijn saai.
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent: afkorting?
A
een woord in het kort
B
bijvoorbeeld
C
te weinig
D
een onbekende persoon leren kennen
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent: laatste?
A
door middel van = door te
B
iets of iemand vervangen door iets of iemand anders
C
ongeveer
D
er komt niet meer daarna
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent: kennismaken met?
A
zoals iets gewoonlijk gebeurt
B
duidelijk maken
C
een onbekende persoon leren kennen
D
de grootte van iets
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent: gebruikelijk ?
A
duidelijk maken
B
zoals iets gewoonlijk gebeurt
C
onderbouwen
D
vooral, voornamelijk, het meeste
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent: hoofdzakelijk ?
A
vooral, voornamelijk, het meeste
B
actie om iets te verbeteren of probleem op te lossen
C
zoals iets gewoonlijk gebeurt
D
bijvoorbeeld
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent: aangeven ?
A
een onbekende persoon leren kennen
B
er komt niet meer daarna
C
onderbouwen
D
duidelijk maken
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent: een gebrek aan ?
A
bijvoorbeeld
B
de grootte van iets
C
te weinig
D
bijvoorbeeld
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent: ca. (circa) ?
A
te weinig
B
er komt niet meer daarna
C
ongeveer
D
vooral, voornamelijk, het meeste
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent: d.m.v. ?
A
bladzijde
B
door middel van = door te
C
bijvoorbeeld
D
ongeveer
Slide 13 - Quizvraag
Wat betekent: bv. ?
A
bijvoorbeeld
B
bladzijde
C
een woord in het kort
D
ongeveer
Slide 14 - Quizvraag
Wat betekent: i.p.v. ?
A
ongeveer
B
bijvoorbeeld
C
bladzijde
D
in plaats van
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent: maatregelen ?
A
actie om iets te verbeteren of probleem op te lossen
B
zoals iets gewoonlijk gebeurt
C
een onbekende persoon leren kennen
D
duidelijk maken
Slide 16 - Quizvraag
Wat betekent: blz. ?
A
bladzijde
B
de grootte van iets
C
ongeveer
D
in plaats van
Slide 17 - Quizvraag
Wat betekent: het formaat ?
A
bijvoorbeeld
B
een woord in het kort
C
duidelijk maken
D
de grootte van iets
Slide 18 - Quizvraag
Wat betekent: maatregelen ?
A
er komt niets meer daarna
B
zoals iets gewoonlijk gebeurt
C
duidelijk maken
D
actie om iets te verbeteren of probleem op te lossen
Slide 19 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
De docent .......... dat de leerling de telefoon in de telefoontas moet doen.
A
maakt kennis met
B
geeft aan
C
hoofdzakelijk
D
maatregelen
Slide 20 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
Er zijn veel voetbalclubs, ..............Feijenoord, Ajax en PSV
A
ca. (circa)
B
bv. (bijvoorbeeld)
C
i.p.v. (in plaats van)
D
d.v.m. (door middel van)
Slide 21 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
Er is een .............. aan computermuizen in klas C.
A
een gebrek aan
B
gebruikelijk
C
laatste
D
maatregelen
Slide 22 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
Op Koning Willem 1 College studeren ......... leerlingen van zestien tot twintig jaar.
A
het formaat
B
gebruikelijk
C
afkorting
D
hoofdzakelijk
Slide 23 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
Samira is de ................... in de rij voor de kassa.
A
maatregelen
B
aangeven
C
hoofdzakelijk
D
laatste
Slide 24 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
Het is ............ om 'mevrouw' of 'meneer' te zeggen tegen een docent.
A
ca. (circa)
B
aangeven
C
gebruikelijk
D
afkorting
Slide 25 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
We leren nieuwe woorden .......... oefenen.
A
i.p.v. (in plaats van)
B
blz. (bladzijde)
C
d.m.v. (door middel van)
D
bv. (bijvoorbeeld)
Slide 26 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
Mijn mening over Nederland is ..........wat ik meemaak.
A
het formaat
B
maatregelen
C
kennismaken met
D
gebaseerd op
Slide 27 - Quizvraag
Hoeveel woorden ken je al?
A
geen
B
een paar
C
veel
D
heel veel
Slide 28 - Quizvraag