Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
RSG 't Rijks
‹
Terug naar zoeken
Marianne: aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord
1 / 12
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 6
In deze les zitten
12 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord
Slide 1 - Tekstslide
Bijvoeglijk gebruikt
ce
garçon- deze/die jongen
ces garçons -deze/die jongens
cet
artiste -deze/die kunstenaar
ces artistes -deze/die kunstenaars
cet
hôtel- dit/dat hotel
ces hôtels- deze/die hotels
cette
route- deze/die weg
ces routes - deze/die wegen
cette
voiture- deze/die auto
ces voitures -deze/die auto's
Slide 2 - Tekstslide
Sleep de woorden naar het juiste aanwijzende voornaamwoord (2 per vak)
Ce
Cet
Cette
Ces
table
mur
animal
portables
fille
chaussures
homme
bureau
Slide 3 - Sleepvraag
Bijvoeglijk gebruikt
Met nadruk of om duidelijk verschil te maken:
-ci / of -là toevoegen aan het zelfstandig naamwoord
Ce livre-
ci
ou ce livre-
là
? - Dit boek of dat boek?
Cette pomme-
ci
ou cette pomme-
là
?- Deze appel of die appel?
Ces vins-
ci
ou ces vins
-là
? Deze of die wijnen?
Slide 4 - Tekstslide
Complète:
Ce fromage-ci est meilleur que ce fromage-
Slide 5 - Open vraag
Zelfstandig gebruikt
Quel livre?
Celui
-ci of
celui
-là?
Welk boek? Dit of dat?
Quelle route?
Celle-
ci ou
celle
-là?
Welke weg? Deze of die?
Quels vins?
Ceux
-ci ou
ceux
-là?
Welke wijnen? Deze of die?
Quelles femmes?
Celles
-ci ou
celles-
là?
Welke vrouwen? Deze of die?
Slide 6 - Tekstslide
Complète:
Ces restaurants-là sont plus chers que...........
Slide 7 - Open vraag
Zelfstandig gebruikt en gevolgd door de of qui/que/dont
Mon livre et
celui
de ma soeur
Mijn boek en dat van mijn zus
Ma bicyclette et
celle
de mon amo
Mijn fiets en die van mijn vriend
Celui
qui vole est un voleur
Wie (degene die) steelt is een dief
Mes dessins et
ceux
que tu as faits
Mijn tekeningen en die van jou (die jij gemaakt hebt)
Slide 8 - Tekstslide
Complète:
On a volé mon vélo. Je prends..............de mon frère.
Slide 9 - Open vraag
Ceci en cela (ça)
Als 'dit' en 'dat' niet op een specifiek woord slaan gebruikt met ceci, cela of ça.
Lisez
ceci
, ne lisez pas
cela
. -Lees dit, lees dat niet.
ça (cela)
m'étonne. - Dat verbaast me.
Cela
arrive parfois.- Dat gebeurt soms.
Slide 10 - Tekstslide
Uitdrukkingen met ça
ça va? - Hoe gaat het?
Comme ci, comme ça - Zo, zo, matig
Faites- le comme ça -Doe het zo.
ça ne fait rien.- Dat geeft niets.
Slide 11 - Tekstslide
Au boulot:
ex. ABC page 4
Slide 12 - Tekstslide