In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
- weet je hoe je het lijdend voorwerp van een zin kunt vinden?
- eerder leerde je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van een zin vinden
De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.
Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.
Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,
het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
Een speler | roept | de grensrechter.
Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.
lijdend voorwerp = de grensrechter
Elin | vertelt | een verhaal.
Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.
lijdend voorwerp = een verhaal
Lukt het je om het
lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?
Voor de zekerheid nog een voorbeeld.
Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.
Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.
lijdend voorwerp = zijn jas
- je weet hoe je het lijdend voorwerp van een zin kunt vinden
- eerder leerde je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van een zin vinden