voorbereiding grammatica en spelling + leesvaardigheid en woordenschat

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

voorbereiding grammatica en spelling + leesvaardigheid en woordenschat

Inhoud van de toets grammatica en spelling

Grammatica en spelling: zinsontleding (enkelvoudig en samengesteld - woordbenoeming - werkwoordspelling -leestekens- hoofdletters - alle spellingregels EN

samentrekking-beknopte bijzin-inversie-congruentie + foutief toegepast 

Leesvaardigheid h 1 t/m 4

Ken alle tekststructuren, tekstverbanden en signaalwoorden

Argumentatie: blokjesschema => standpunt met  nevenschikkende en onderschikkende argumenten - signaalwoorden - tegenargumenten en weerlegging

Woordenschat: beeldspraak

Leesvaardigheid en woordenschat:

• beeldspraak op basis van vergelijking/overeenkomst => metafoor, (asyndetische) vergelijking, Homerische vergelijking, personificatie en synesthesie (beeld met combinatie van zintuigen) 
• beeldspraak op basis van relatie/kenmerk => metonymie/metoniem

Woordenschat: stijlfiguren om een betekenis/bedoeling te benadrukken. 

• Repetitio - herhaling,
• Enumeratio: opsomming in drieën, drieslag,  climax en anti-climax 
• Hyperbool: versterking/overdrijving
• Eufemisme: verzachting
• Understatement: verkleining/vermindering
• Litotes: met een ontkennend woord het tegenovergestelde aangeven
• Contaminatie => twee woorden, woordgroepen of uitdrukkingen zijn door elkaar gebruikt. Dat is fout                 VERMENGING
• Pleonasme =>  een van de woorden is overbodig omdat de betekenis al in het woord waar het bij staat, zit.      OVERBODIG
• Tautologie ==>  een van de woorden is overbodig omdat het hetzelfde betekent heeft als een  ander woord.    DUBBEL

Dat boek vond ik niet te duur, maar leek mij te saai.

1. foutieve samentrekking
2. foutieve beknopte bijzin
3. incongruentie
4. foutieve inversie

Volgens Wilders heeft de media het weer niet begrepen.

1. foutieve samentrekking
2. foutieve beknopte bijzin
3. incongruentie
4. foutieve inversie

Het was een prachtige zonsondergang en besloten we nog een tijd aan zee te blijven.

1. foutieve samentrekking
2. foutieve beknopte bijzin
3. incongruentie
4. foutieve inversie

Verdwaald en uitgeput trof de agent de vluchtelingen aan.

1. foutieve samentrekking
2. foutieve beknopte bijzin
3. incongruentie
4. foutieve inversie

Sommige asielopvangcentra lijken meer kille gevangenissen.

1. (asyndetische) vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metoniem

De vrachtwagen donderde van de berg af.

1. metonymie
2. synesthesie
3. metafoor
4. personificatie

Ik denk dat we maar vroeg onder de wol kruipen want er is niets op TV vanavond.

1. metafoor
2. metonymie
3. personificatie
4. vergelijking

Bij het afscheid sprak de afdelingsleider zoete woorden tot de vertrekkende leraar.

1. metafoor
2. synesthesie
3. metonymie
4. vergelijking

Het toeval wilde dat we hem daar weer tegenkwamen.

1. metafoor
2. vergelijking
3. personificatie
4. metonymie

Het trekken van de kies was niet geheel pijnloos.

1. understatement
2. eufemisme
3. litotes
4. pleonasme

Ik zie dat je dertig fout in je werk hebt, dat heeft nog wel een paar verbeteringen nodig.

1. hyperbool
2. understatement
3. litotes
4. eufemisme

k heb me bescheurd om zijn optreden.

1. hyperbool
2. eufemisme
3. understatement
4. litotes

Koning Willem Alexander kwam oprecht over, hij meende het echt.

1. tautologie
2. contaminatie
3. pleonasme
4. repetitio

Van der Plas kijkt of daar nog een mouw aan vast te knopen is.

1. pleonasme
2. tautologie
3. repetitio
4. contaminatie

De houten boomstam liet de gemeente liggen opdat de kinderen er mee zouden kunnen spelen.

1. contaminatie
2. pleonasme
3. tautologie
4. repetitio

Het is heel plausibel dat hij waarschijnlijk het virus op de tennisbaan heeft opgelopen.

1. contaminatie
2. pleonasme
3. tautologie
4. repetitio

Zinsontleding:
Hoewel ik het antwoord wel weet, houd ik toch mijn mond.

Hoewel...weet is de bijzin. Het zinsdeel is:

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Zinsontleding: het gezegde

De jongen die hiernaast woont, is ziek geworden.

1. werkwoordelijk is geworden
2. werkwoordelijk woont is geworden
3. naamwoordelijk is geworden
4. naamwoordelijk is ziek geworden

Werkwoordspelling
wat is juist?

1. Hij heeft het verwoestte huis herbouwd
2. Hij heeft het verwoestte huis herbouwt.
3. Hij heeft het verwoeste huis herbouwt
4. Hij heeft het verwoeste huis herbouwd

Oefenen!

https://extraned.nl/

Cambiumned