RSG 't Rijks

Leerstofoverzicht SO Woordsoorten

Leerstofoverzicht SO Woordsoorten
Cursus 5: Grammatica - t/havo 2 boek
§1 - Overzicht jaar 1
§3 - Voegwoord herkennen
§5 - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
§7 - Aanwijzend voornaamwoord
§9 - Vragend voornaamwoord

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Leerstofoverzicht SO Woordsoorten
Cursus 5: Grammatica - t/havo 2 boek
§1 - Overzicht jaar 1
§3 - Voegwoord herkennen
§5 - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
§7 - Aanwijzend voornaamwoord
§9 - Vragend voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

C5 §1 Herhaling leerjaar 1
  • Zelfstandig naamwoord:  zn
Dieren, dingen, mensen, planten, begrippen, namen  
Je kunt er de, het of een voor zetten (lidwoord). 
De fiets, het boekje, de HEMA.

  • Werkwoord: ww
Zogenaamde 'doe'-woorden. Je kunt het doen. Ook kun je dit soort woorden vervoegen (andere werkwoordsvorm of tijd zetten of meervoud/enkelvoud veranderen)
rennen, begrijpen, verbranden.

Slide 2 - Tekstslide

C5 §1 Herhaling leerjaar 1
  • Lidwoorden: lw
De / Het / Een
De en het bepaalde lidwoorden. We weten over welke we het hebben. Bijv. De leerling, het boek, de school.
Een = onbepaald lidwoord.  We weten niet precies over welke we het hebben, we bedoelen het algemeen. Een leerling, een boek, een school.
  • Bijvoeglijk naamwoord: bn
Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord. Je kunt bijvoeglijk naamwoorden kort of lang schrijven:
Bijv: de gele auto, de grote auto, de kapotte auto.
De auto is klein, de auto is geel, de auto is kapot

Slide 3 - Tekstslide

C5 §1 Herhaling leerjaar 1
  • Voorzetsel: vz
Geeft vaak een plaats/tijd aan ten opzichte van iets anders. 
Denk maar aan de 'kast'. Op de kast, In de kast, Tegen de kast etc.
Maar ook: Tijdens de vergadering, na de vergadering, voor de vergadering.

Check of je het woord kunt invullen op de puntjes:
..... de kast 
óf 
...... de vergadering.

Slide 4 - Tekstslide

C5 §3 Voegwoorden herkennen
Benthe en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen.

In deze zin zijn de woorden en en omdat voegwoorden.
Andere voorbeelden van voegwoorden zijn: of, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar en dus.

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar:
  • twee woorden: appels of peren
  • twee woordgroepen: de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer
  • twee zinnen: Naomi bestelt een vegetarische pizza, want ze eet geen vlees. 


Slide 5 - Tekstslide

C5 §5 Bezittelijk en persoonlijk voornaamwoorden
Je kunt naar personen, dieren of dingen verwijzen. Daarvoor gebruik je een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.

1) Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar een persoon, dier of ding:

- Wij gaan een weekend naar Texel.
- Onze kat slaapt overdag, omdat hij ’s nachts veel buiten rondloopt.
- Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.




Slide 6 - Tekstslide

C5 §5 Bezittelijk en persoonlijk voornaamwoorden

2) Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
- jullie tuin
- onze school 
- jouw tas






Slide 7 - Tekstslide

Bezittelijk en persoonlijk voornaamwoorden
Je kunt naar personen, dieren of dingen verwijzen. Daarvoor gebruik je een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.

1) Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar een persoon, dier of ding:
- Wij gaan een weekend naar Texel.
- Onze kat slaapt overdag, omdat hij ’s nachts veel buiten rondloopt.
- Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.


2) Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
- jullie tuin
- onze school 
- jouw tas





Slide 8 - Tekstslide

C5 §7 Aanwijzend voornaamwoord
Deze tekening vind ik mooier dan dat zelfportret.

In deze zin zijn Deze en dat aanwijzende voornaamwoorden.  Je kunt letterlijk wijzen naar hetgeen dat je bedoelt met deze woorden.
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze vrouw, dat paard, die fiets. 

Dit zijn aanwijzende voornaamwoorden: 
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e).


Slide 9 - Tekstslide

 C5 §7 Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. 
Als het alleen staat, kun je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter denken:

- Deze app is gratis, maar die (app) niet.
- Met dit oog zie ik beter dan met dat (oog).

Let op!
De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten. Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.

Slide 10 - Tekstslide

 C5 §9 Vragend voornaamwoord
Bekijk de volgende zin:  Op welke website heb je die informatie gevonden?
In deze zin is welke een vragend voornaamwoord (vr.vnw). 
Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraag, maar dat hoeft niet:
- Wie gaat er mee zwemmen vanmiddag?
- Melvin vroeg wat het huiswerk voor morgen was.

Let op: 
Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerdergenoemd woord:
De tante naar wie Nicky is vernoemd, heet Nicolette. (Wie wijst terug naar de tante.)


Slide 11 - Tekstslide

Extra oefenen - SO Woordsoorten
Cursus 5: Grammatica - t/havo 2 boek --> Digitale boek

Ga naar: Start -> Planning -> Oefenen SO Woordsoorten


Slide 12 - Tekstslide