In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
les 3: H5 - lezen
meningen, argumenten en conclusie
Slide 1 - Tekstslide
leesmoment
Slide 2 - Tekstslide
Wat heb je deze les nodig?
boek
schrift
pen/potlood
chromebook
Slide 3 - Tekstslide
Doel van deze les:
Doel van deze les:
Ik weet wat een feit, mening en argument is.
Ik weet welke signaalwoorden worden gebruikt voor een mening en voor een argument.
Ik weet dat een ander woord voor mening een standpunt is.
Doel na vier lessen:
Ik kan met behulp van signaalwoorden de meningen, argumenten en conclusies in de tekst herkennen en begrijpen.
Slide 4 - Tekstslide
Wat doen we deze les?
wat weet je nog?
uitleg begrippen
even oefenen
opdracht
aan de slag
afronding van de les
Slide 5 - Tekstslide
1. Wat is een feit? 2. Wat is een mening?
Slide 6 - Woordweb
Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk tekstverband je te maken hebt.
D
Ze geven aan voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.
Slide 7 - Quizvraag
let op:
Op de volgende slide staan aantekeningen.
Pak een pen en je schrift en schrijf mee
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is.
Niet controleerbaar.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar.
Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar.
Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar.
Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar.
Je kunt er niets van zeggen.
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.
Slide 14 - Quizvraag
Is de volgende zin een feit, mening of argument?
Ik vind Maxima de mooiste koningin van Europa.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 15 - Quizvraag
Is de volgende zin een feit, mening of argument?
Willem-Alexander is de koning van Nederland.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 16 - Quizvraag
Is de volgende zin een feit, mening of argument?
Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 17 - Quizvraag
Is de volgende zin een feit, mening of argument?
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 18 - Quizvraag
We lezen de tekst op de volgende dia en maken daarna de vragen. Als je een signaalwoord hoort, steek je je hand of handje op.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Vertel in je eigen woorden waar deze tekst over gaat...
Slide 21 - Open vraag
In alinea 2 staat dat de man zijn toenmalige vrouw niet meer leuk vond. In deze zin staat een ...
Slide 22 - Tekstslide
In deze zin staat een...
A
argument
B
conclusie
C
feit
D
mening
Slide 23 - Quizvraag
Het stel was pas tien maanden getrouwd. Dat is een...
Slide 24 - Tekstslide
Dat is een...
A
argument
B
conclusie
C
feit
D
mening
Slide 25 - Quizvraag
oorzaak - gevolg
tegen- stelling
tijds- volgorde
voor- waarde
als - dan
hoewel
omdat
vervolgens
Slide 26 - Sleepvraag
De man uit het artikel krijgt spijt van zijn verzonden bericht. De vrouw lijkt minder problemen te hebben met de scheiding. Welke van bovenstaande woorden uit alinea 2 zou daar op kunnen wijzen?
Slide 27 - Tekstslide
Welke van de onderstaande woorden uit alinea 2 zou daar op kunnen wijzen?
A
ex-vrouw
B
meteen
C
plotseling
D
wilde
Slide 28 - Quizvraag
mening (standpunt)
argument (reden)
Ik vind
want
volgens mij
immers
namelijk
mijn opvatting is
omdat
naar mijn mening
Slide 29 - Sleepvraag
Welke uitspraak hoort niet bij een feit?
A
Uitspraak over iets dat waar of niet waar is.
B
Uitspraak over iets dat een standpunt is.
C
Je kunt het bewijzen
D
Je kunt het controleren
Slide 30 - Quizvraag
Welke uitspraak hoort niet bij een mening?
A
Je bent het er mee eens of oneens.
B
Gaat over wat iemand ergens van vindt.
C
Het wordt ook wel een standpunt genoemd.
D
Het is controleerbaar.
Slide 31 - Quizvraag
Wat heb je deze les geleerd?
Slide 32 - Open vraag
Hoe heb je dit geleerd?
Slide 33 - Open vraag
Wat vind je op dit moment nog lastig?
Slide 34 - Open vraag
Hoe heb je deze les ervaren? Wat zou er nog beter kunnen?