RSG 't Rijks

M3 Kapitel 4 Naamvallen

Willkommen!
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Willkommen!

Slide 1 - Tekstslide

De naamvallen
  • Terugblik: Wat zijn naamvallen? 
  • Hoe bepaal je de naamvallen (d.m.v. voorzetsels/werkwoorden/ontleden)?
  • Stappenplan bekijken
  • Oefenen met de der- en ein-Gruppe
  • Herhalen persoonlijke voornaamwoorden 
Les 
3 mavo

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn naamvallen ook al weer?
En waarom moeten we ons hiermee bezig houden bij Duits?
  • Naamvallen zijn zinsdelen, zoals het onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.
  • In het Duits zijn er veel meer verschillende lidwoorden, maar bijvoorbeeld ook veel meer vormen van aanwijzende, vragende en persoonlijke voornaamwoorden dan in het Nederlands. Het is afhankelijk van het zinsdeel waarin deze woorden staan, welke vorm ze krijgen. 

  • Op de volgende sheet zie je hier een paar voorbeelden van. 

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden van verschillende lidwoorden en voornaamwoorden in het Duits vergeleken met het Nederlands.
De man heet Michael.                                  Der Mann heißt Michael.                              ow (1e)
Ik ken de man niet.                                        Ich kenne den Mann nicht.                          lv (4e)
Ik heb de man geld gegeven.                   Ich habe dem Mann Geld gegeben.        mv (3e)

Mijn moeder is 65.                                         Meine Mutter ist 65.                                       ow (1e)
Ik heb het mijn moeder verteld.              Ich habe es meiner Mutter erzählt.         mv (3e)

Ik bel jou op.                                                     Ich rufe dich an.                                                lv (4e)
Ik geef jou mijn telefoonnummer.         Ich gebe dir meine Telefonnummer.        mv (3e)

Slide 4 - Tekstslide

Het is nu de bedoeling, dat jullie leren de juiste lidwoorden of vormen van de voornaamwoorden in een zin in te vullen!
  • Om zelf de juiste lidwoorden of goede vorm van een voornaamwoord in te kunnen vullen, is het dus belangrijk dat je goed kunt ontleden.
  • Gelukkig mag je daarnaast wel gebruik maken van schema's en een stappenplan. :-)
  • Ook voorzetsels en werkwoorden kunnen invloed hebben op naamvallen, daar hebben we het al eens gehad.



Slide 5 - Tekstslide

Ontleden... Weet je het nog?

Slide 6 - Tekstslide

Welke naamval hoort bij het onderwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 7 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 8 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 12 - Quizvraag

Nu jullie!
  1. Pak de Spickzettel
  2. We kijken naar een uitlegfilmpje.
  3. Voordat jullie zelfstandig gaan oefenen, ontleden we een aantal zinnen samen, waarbij we de juiste lidwoorden of voornaamwoorden moeten invullen.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Slide 15 - Open vraag

Wir machen Ihnen ein.... Vorschlag (m).

Slide 16 - Open vraag

Ich habe .... (mijn) Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 17 - Open vraag

Ich rufe jed... Kind (o) persönlich an.

Slide 18 - Open vraag

Ich spreche mit .... (zijn) Vater (m).

Slide 19 - Open vraag

Üben
Je gaat oefenen met het ontleden. 
Gebruik voor de oefening je naamvallen-schema.
Maak gebruik maken van een kladpapier voor het beantwoorden van de vraag. Let goed op het geslacht en welk schema je moet gebruiken. Vergelijk jouw antwoord met de gegeven uitleg. Gebruik de stappen - gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 20 - Tekstslide

Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Slide 21 - Open vraag

Die Krankenschwester legt e.... Kind (o)
ins Bett.

Slide 22 - Open vraag

Ich habe von d... Lehrerin (v) e... Kompliment (o) bekommen.

Slide 23 - Open vraag

Sie haben .... (hem) kein.... Vorfahrt (v) gelassen.

Slide 24 - Open vraag

Quiz


Bepaal welk lidwoord/voornaamwoord je moet inzetten. Let hierbij goed op het geslacht.

Slide 25 - Tekstslide

Sie können (de) Arzthelfer (m) Ihr Rezept geben.
A
dem
B
der
C
dir
D
den

Slide 26 - Quizvraag

Ich habe e.... Geschenk (o) gekauft.
A
eine
B
ein
C
einem
D
einen

Slide 27 - Quizvraag


... (Zijn) Geld (o) liegt auf dem Tisch.
A
Sein
B
Seine
C
Seines
D
Seiner

Slide 28 - Quizvraag

Melina hat (haar) .......... Friseur (m) zu viel bezahlt.
A
ihre
B
ihrem
C
seinem
D
seiner

Slide 29 - Quizvraag


Johann ist mit d___ Schwester (v) von Jan verheiratet.
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 30 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden:
Was für ein Geschenk (o) hast du für
(mij)................. gekauft?
A
ich
B
mir
C
mein
D
mich

Slide 31 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden:
Deine Ärztin hat (jou) ........... ein Antibiotikum verschrieben.
A
dich
B
für dich
C
deine
D
dir

Slide 32 - Quizvraag

Kijk goed in het stappenplan:
Welk werkwoord krijgt NIET de vierde naamval?
A
es gibt
B
bitten
C
danken
D
fragen

Slide 33 - Quizvraag