Hieronder staan drie zinnen waarin een woord ontbreekt.
– Hulp waar bewoners blijvend iets aan hebben, heet [1].
– Hulp waar mensen korte tijd iets aan hebben, heet [2].
– Bij een hongersnood is [3] nodig.
Welke woorden moeten staan bij 1, 2 en 3?
A
1 = structurele hulp, 2 = noodhulp, 3 = structurele hulp
B
1 = structurele hulp, 2 = noodhulp, 3 = noodhulp
C
1 = noodhulp, 2 = structurele hulp, 3 = noodhulp
D
1 = noodhulp, 2 = structurele hulp, 3 = noodhulp