Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Twents Carmel College
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Das Personalpronomen - Het persoonlijk voornaamwoord
persoonlijke voornaamwoorden 1e en 4e naamval
In deze les passen jullie de persoonlijke voornaamwoorden
als onderwerp en als lijdend voorwerp en met voorzetsels
in een kleine zin toe.
1 / 25
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
25 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
persoonlijke voornaamwoorden 1e en 4e naamval
In deze les passen jullie de persoonlijke voornaamwoorden
als onderwerp en als lijdend voorwerp en met voorzetsels
in een kleine zin toe.
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden?
Maak een keuze!
A
du mein
B
ohne um
C
er euch
D
bis für
Slide 3 - Quizvraag
In welke naamval staat het onderwerp?
A
4e naamval
B
1e naamval
Slide 4 - Quizvraag
In welke naamval staat het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
4e naamval
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Video
1e naamval
ich - ik
du - jij
er - hij
sie - zij
es - het
wir - wij
ihr - jullie
sie - zij
Sie - u
4e naamval
mich - mij
dich - jou
ihn - hem
sie - haar
es - es
uns
- ons
euch - jullie
sie - hen
Sie - u
Slide 7 - Tekstslide
Maak een keuze!
Kennst du ..... (hem?
A
ihn
B
er
Slide 8 - Quizvraag
Maak een keuze!
(Wie) .... kann mein Handy reparieren?
A
Wer
B
Wen
Slide 9 - Quizvraag
Maak een keuze!
Ich kenne ... (jou)
A
du
B
dich
Slide 10 - Quizvraag
Maak een keuze!
Peter und Claudia, ich lade .... (jullie) ein.
A
ihr
B
euch
C
sie
Slide 11 - Quizvraag
Maak een keuze!
Der Preis ist € 20,-. Ich finde ....(hem) zu hoch.
A
er
B
ihn
C
es
Slide 12 - Quizvraag
Maak een keuze!
(Wie).... interessiert sich für Mode?
A
Wie
B
Wen
C
Wer
Slide 13 - Quizvraag
Maak een keuze!
Wie findest du die Mode? Ich finde ....(het) schön!
A
ihr
B
sie
C
es
Slide 14 - Quizvraag
Vertaal!
Hij bezoekt u.
A
Es besucht sie.
B
Er besucht Ihr
C
Ihn besucht Sie.
D
Er besucht Sie.
Slide 15 - Quizvraag
De volgende woorden zijn voorbeelden van voorzetsels:
A
warum - und - wieso
B
leihen - gehen -zwischen
C
durch - um - bis
D
gegen - kein - sein
Slide 16 - Quizvraag
Voorzetsels van de 4e naamval
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang
Vertaling
door
bestemd voor
zonder
om
tot
tegen
langs (parallel)
Slide 17 - Tekstslide
Ist das Geschenk für (jullie) ______?
A
ihr
B
euch
C
sie
Slide 18 - Quizvraag
Gehst du ohne (hem) ______
in die Disko?
A
er
B
ihn
C
man
Slide 19 - Quizvraag
Gegen (wie) _____ spielst du Tennis?
A
wer
B
wen
C
wie
D
wo
Slide 20 - Quizvraag
Die Geschichte geht um (hen) _____.
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr
Slide 21 - Quizvraag
Die Geschichte geht um (hen) _____.
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr
Slide 22 - Quizvraag
Ohne (jullie) ____ können (wij) ____ nicht gehen.
A
sie / ihr
B
ihr / wir
C
euch / wir
D
ihr / sie
Slide 23 - Quizvraag
Ik weet waar ik de persoonlijke voornaamwoorden op het schema moet aflezen en kan ze in de goede vorm toepassen
Ja , ik snap het
redelijk, ik moet nog wel even oefenen
nee, ik vind het moeilijk en heb extra uitleg nodig
Slide 24 - Poll
Ende
Slide 25 - Tekstslide